Wanneer een overheid een leegstaand bedrijfsgebouw opneemt in een officieel register, is dat een formele beslissing met fiscale gevolgen. Na meerdere opeenvolgende registraties kan dit leiden tot een leegstandsheffing.
Wie het niet eens is met de registratie, moet dat op tijd aanvechten via de voorziene beroepsprocedure. Doet men dat niet, of zonder succes, dan kan men later – wanneer men de heffing zelf aanvecht – niet opnieuw de wettigheid van die eerdere registratie in vraag stellen.
Met andere woorden: het geschil over de geldigheid van de registratie en het geschil over de belasting zijn juridisch van elkaar gescheiden. De rechter die oordeelt over het bezwaar tegen de heffing, mag zich niet meer uitspreken over de geldigheid van de registratie als daartegen eerder geen beroep werd ingesteld of dat beroep is afgewezen.
Dit principe bevestigt dat men binnen de juiste termijn en via de juiste weg bezwaar moet maken tegen elke stap in een fiscale procedure, anders wordt die stap definitief.
Uittreksel:
Geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet in de zin van die bepaling omvatten niet alleen de betwistingen over de verschuldigdheid van de aanslag of de heffing zelf, maar ook de betwistingen naar aanleiding van andere individuele fiscale rechtshandelingen vóór of na de vestiging van de belasting, onverminderd de bevoegdheid van de beslagrechter voor vorderingen betreffende bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging.
De Administratie betekent na de officiële registratie van een onroerend goed in de inventaris van de leegstaande bedrijfsruimten, aan de eigenaars van het geregistreerde goed een registratieattest.
De eigenaar van de geregistreerde bedrijfsruimte kan binnen dertig kalenderdagen na betekening van het registratieattest, met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de Vlaamse regering tegen deze registratie.
Er wordt een leegstandsheffing geheven op bedrijfsruimten die in de inventaris opgenomen zijn.
De heffing is verschuldigd vanaf het kalenderjaar dat volgt op de derde opeenvolgende registratie in de inventaris voor geheel of gedeeltelijk leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten.
De registratie in de voornoemde inventaris is een individuele fiscale rechtshandeling waarmee het bestuur de toestand van leegstand of verwaarlozing vaststelt en beoogt de opgenomen goederen na drie opeenvolgende registraties aan de heffing te onderwerpen.
Een geschil in verband met de wettigheid van de registratie in de inventaris van de leegstaande bedrijfsruimten is een geschil betreffende de toepassing van de belastingwet bedoeld in artikel 569, eerste lid, 32°, Gerechtelijk Wetboek.
De belastingschuldige kan tegen het bedrag van de gevestigde aanslag, opcentiemen en de opdeciem, verhogingen en boeten inbegrepen, schriftelijk bezwaar indienen bij de bevoegde personeelsleden.
De beslissingen genomen op het beroep tegen de registratie kunnen, evenals deze genomen op het bezwaar tegen de heffing krachtens artikel 569, eerste lid, 32°, Gerechtelijk Wetboek voor de rechtbank van eerste aanleg worden aangevochten.
De vordering inzake die geschillen wordt slechts toegelaten indien de eiser voorafgaandelijk het door of krachtens de wet georganiseerde administratief beroep heeft ingesteld.
De mogelijkheid de registratie aan te vechten op grond van artikel 7 Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten en artikel 569, eerste lid, 32°, Gerechtelijk Wetboek sluit uit dat wanneer de heffingsplichtige die mogelijkheid niet heeft benut of ze tevergeefs heeft uitgeput, de rechter die op grond van artikel 569, eerste lid, 32°, Gerechtelijk Wetboek kennis neemt van het tegen de heffing ingediende bezwaar, nog uitspraak doet over de wettigheid van de registratie op grond waarvan de heffing is vastgesteld.