Het Hof van Cassatie bevestigde in het te dezen weergegeven arrest dat de vrijheid van meningsuiting van een apotheker kan worden onderworpen aan deontologische beperkingen. Die vrijheid is grondwettelijk en verdragsrechtelijk beschermd, maar kan niet absoluut worden ingeroepen. Wanneer een apotheker zich publiek uitlaat met misleidende, opruiende of denigrerende communicatie die afbreuk doet aan de waardigheid van het beroep, kan een tuchtrechtelijke sanctie gerechtvaardigd zijn.
In de zaak voor het Hof ging het om een apotheker die, expliciet onder vermelding van zijn titel, via sociale media ontkennende en beschuldigende berichten verspreidde in het kader van de COVID-19-crisis. De tuchtrechters stelden vast dat deze communicatie niet alleen scherp en beledigend was ten aanzien van wetenschappers en beleidsmakers, maar ook desinformatie bevatte zonder enige wetenschappelijke onderbouw. De professionele hoedanigheid van de apotheker gaf aan die boodschappen extra gewicht, wat de impact op het publiek vergrootte.
Het Hof benadrukte dat artikel 10 EVRM niet toelaat om louter een afwijkende mening te bestraffen, maar dat sancties wel mogelijk zijn wanneer de toon en inhoud van de uitlatingen een grens overschrijden door gebrek aan nuance, het verspreiden van foutieve informatie en het aantasten van de reputatie van derden. Het argument dat enkel kritiek op het beleid werd geuit, hield volgens het Hof geen stand: de sanctie was gebaseerd op de wijze van communiceren en de verspreiding van desinformatie.
Wat de evenredigheid betreft, erkende het Hof dat de tuchtrechter binnen ruime beoordelingsvrijheid beschikt, zolang de sanctie niet kennelijk onevenredig is. De opgelegde sanctie – een schorsing van 21 dagen, in plaats van drie dagen in eerste aanleg – werd door het Hof niet als buitensporig beschouwd, gelet op de ernst en herhaaldheid van de gedragingen, en het uitblijven van enige bereidheid tot meer genuanceerde communicatie.
Dit arrest bevestigt dat de vrijheid van meningsuiting voor gereglementeerde beroepen, zoals dat van apotheker, in balans moet worden gebracht met deontologische plichten en de bescherming van het vertrouwen van het publiek. Het biedt een duidelijke illustratie van hoe de rechtspraak de grenzen van beroepsethiek, volksgezondheid en mensenrechten afweegt.