Wanneer een dorpsgezicht beschermd wordt, gebeurt dit omdat het geheel een waarde van algemeen belang vertegenwoordigt. Het is niet vereist dat elk individueel perceel binnen dat dorpsgezicht afzonderlijk gemotiveerd wordt in het beschermingsbesluit. Evenmin is de zichtbaarheid vanaf de openbare weg een doorslaggevend criterium: de bescherming geldt ongeacht of een gebouw of perceel rechtstreeks zichtbaar is voor voorbijgangers.
In de rechtspraak wordt benadrukt dat het verwaarlozen van een beschermd goed of het behouden van zonder vergunning uitgevoerde werken wordt beschouwd als een voortdurend misdrijf. Dit betekent dat de verjaring niet kan worden ingeroepen zolang de inbreuk blijft voortbestaan. Eigenaars die nalaten hun beschermde pand te onderhouden, herstellen of in stand te houden, blijven dus onderworpen aan mogelijke herstelvorderingen. Ook wanneer het goed bij aankoop reeds in verval verkeerde, ontslaat dit de nieuwe eigenaar niet van zijn verplichtingen. De betaalde prijs bij de aankoop weerspiegelt doorgaans de lasten die verbonden zijn aan het beschermd statuut. Pogingen om door verdere verwaarlozing een bestemmingswijziging of opheffing van de bescherming te bekomen, worden door de rechtspraak onaanvaardbaar verklaard.
Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet in de mogelijkheid voor de inspecteur Onroerend Erfgoed om herstelmaatregelen te vorderen. Deze herstelmaatregelen hebben als primair doel het herstel in de oorspronkelijke toestand. Indien een reconstructie niet redelijk of niet verantwoord is, kan hiervan worden afgeweken. Het evenredigheidsbeginsel speelt hier een belangrijke rol. Zo werd geoordeeld dat de heropbouw van een zwaar vervallen annex buiten verhouding stond tot de beschermingsdoelstellingen, mede omdat de overheid zelf jarenlang had toegelaten dat zware degradatie optrad en omdat onvoldoende betrouwbare gegevens beschikbaar waren om een reconstructie verantwoord te kunnen uitvoeren.
Tegenover deze beperking staat evenwel dat eigenaars in andere gevallen wél gehouden zijn tot herstel. Rechtspraak stelde reeds vast dat het niet herstellen van gevels, daken, goten en schoorstenen, evenals het aanbrengen van moderne elementen zoals sectionaalpoorten zonder vergunning, een duidelijke schending vormt van de actief- en passiefbehoudsplichten uit het decreet. Zulke inbreuken rechtvaardigen het opleggen van herstelmaatregelen, ook wanneer de wijzigingen niet direct zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Het argument van beperkte zichtbaarheid kan immers niet worden ingeroepen om de beschermingsplicht te ontlopen.
De essentie van deze rechtspraak is dat de bescherming van een dorpsgezicht niet louter een formeel statuut is, maar een concrete verantwoordelijkheid met blijvende gevolgen. Wie een beschermd goed verwerft, neemt niet enkel een eigendom over, maar ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Van kopers wordt verwacht dat zij bij de verwerving rekening houden met de lasten en verplichtingen die het beschermd statuut met zich meebrengt. Deze verantwoordelijkheid moet met trots en zorgvuldigheid worden opgenomen, in het belang van de gemeenschap en met het oog op het behoud van erfgoedwaarden voor de toekomst.
Wij geven alhier een arrest weer dat kan samengevat als volgt:
Het hof van beroep Gent bevestigde in een recent arrest (hier verder weergegeven) dat het verwaarlozen van gebouwen binnen een beschermd dorpsgezicht een voortdurend misdrijf uitmaakt en dus niet kan verjaren. De eigenaars werden veroordeeld tot herstel van het arbeidershuisje, inclusief reconstructie van de schoorsteen, en tot feitelijk herstel van gebouw B dat zonder vergunning was aangepast. Alleen de heropbouw van een verdwenen annex werd geweigerd wegens disproportionaliteit.
Het hof van beroep bevestigde dat de eigenaars van onroerende goederen die deel uitmaken van een beschermd dorpsgezicht hun plicht tot onderhoud, herstel en instandhouding ernstig hebben verzaakt. Het hof kwalificeerde dit als een voortdurend misdrijf, waardoor de herstelvordering van de inspecteur Onroerend Erfgoed niet verjaard was.
Beslissingen in concreto:
-
De eigenaars zijn gehouden om de nodige herstelwerken uit te voeren aan het arbeidershuisje met historisch nummer 40. Dit omvat onder meer het herstel van muren, dak, gebinte, goten en de reconstructie van de schoorsteen, zoals deze oorspronkelijk bestond.
-
Het verweer dat het pand reeds bij aankoop in vervallen toestand verkeerde, werd verworpen. De verplichting tot herstel geldt ook wanneer het goed in slechte staat is aangekocht.
-
Het hof wees erop dat de eigenaars bewust enkel de zichtbare gevels hadden hersteld en de achterkant verder lieten verloederen. Dat vormt een zelfstandige inbreuk.
-
Voor de zogenaamde "annex" bij het huisje met nummer 40 werd geoordeeld dat een bevel tot heropbouw buiten verhouding zou zijn. De annex was reeds vóór de aankoop grotendeels verdwenen en overwoekerd, en er ontbraken voldoende gegevens om een reconstructie verantwoord uit te voeren. Daarom werd de herstelvordering op dit punt afgewezen.
-
Voor het gebouw B, dat zonder vergunning werd herbestemd en aangepast door onder meer het dichten van ramen en de plaatsing van een sectionaalpoort, werd het herstel wel bevolen. Het hof oordeelde dat dit een duidelijke schending was van de actiefbehoudsplicht en dat de eigenaars de onwettige toestand in stand hielden. Het herstel werd hier als feitelijk herstel opgelegd.
Resultaat:
Het hof kende de herstelmaatregelen grotendeels toe zoals door de inspecteur Onroerend Erfgoed gevorderd. Enkel de reconstructie van de annex werd afgewezen wegens disproportionaliteit. De eigenaars werden dus veroordeeld om substantiële herstelwerken uit te voeren aan de betrokken panden binnen het beschermde dorpsgezicht.