Een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst geldt in beginsel slechts als "aanbod" indien voldaan is aan drie voorwaarden
- het voorstel is gericht tot een of meer bepaalde personen;
- het voorstel is voldoende bepaald: de zaken worden aangeduid, de hoeveelheid en de prijs uitdrukkelijk vastgesteld, of zijn bepaalbaar (art. 14, 1°, in fine CISG);
- uit het voorstel blijkt de wil om verbonden te zijn ingeval van aanvaarding (zie ook art. 23 CISG)
Een aanbod wordt van kracht wanneer het de wederpartij bereikt (art. 15, 1 ° CISG, ontvangsttheorie). Tot en met dat ogenblik kan het steeds en zonder bijzondere vormvereisten worden ingetrokken (art. 15, 2° CISG), en kan het trouwens ook nog niet worden aanvaard.
Artikel 18, 1 ° CISG definieert een aanvaarding als een verklaring afgelegd door, of een andere gedraging van de wederpartij, waaruit de instemming met een aanbod blijkt. Het CISG legt geen bijzondere vormvereisten op.
Wanneer wordt nagegaan of verklaringen en andere gedragingen als aanvaarding gelden, moet uiteraard rekening gehouden worden met de artikelen 8 en 9 CISG. Het betreft meestal gedragingen die tot uitvoering van de overeenkomst strekken, of die de uitvoering voorbereiden, o.m. de betaling, de protestloze inontvangstneming (eventueel gevolgd door bewerking) van de waar van de koper, het opstarten van de productie, en het verzenden van (een deel van) de koopwaar door de verkoper.
De verklaring of gedraging van de wederpartij moet blijk geven van instemming met het aanbod. De loutere bevestiging van de ontvangst van het aanbod, of de aanduiding vanwege de wederpartij dat dit haar interesseert, volstaan niet.
In principe wordt een aanvaarding - of ze nu door een verklaring dan wel door een andere gedraging gebeurt - van kracht op het ogenblik dat deze de aanbieder bereikt (ontvangsttheorie; art. 18, 2° CISG).
In de kennisgeving moet niet uitdrukkelijk worden vermeld dat het een aanvaarding betreft: het volstaat dat de vermelde gedraging blijk geeft van instemming met het aanbod.
Artikel 6 CISG huldigt het beginsel van de partijautonomie (de partijen kunnen de toepassing ervan uitsluiten, dan wel afwijken van de bepalingen ervan of het gevolg ervan wijzigen) terwijl artikel 9 CISG daarbij de bindende kracht vooropstelt van de gewoonten waarmede de partijen ingestemd hebben en van de tussen hen gebruikelijke handelwijzen.
Daartegenover staat artikel 19 CISG dat strikte regels inhoudt terzake van aanbod, aanvaarding en wijziging van voorwaarden, waarbij steeds volledige wilsovereenstemming nodig is vooraleer het contract tot stand komt. Daarbij geldt louter stilzwijgen niet als aanvaarding.
Volgens H. Van Houtte komt de Belgische opvatting dat de factuurvoorwaarden bindend zijn omdat de koper deze stilzwijgend aanvaard heeft zelfs op de helling te staan in het Weens Koopverdrag (zie "Het Weens Koopverdrag in het Belgisch recht", T.B.H. 1998, p. 344 e.v., inz. nr. 22, p. 350; Kh. Hasselt 2 december1998, R.W. 1999-2000, 648).
De bepalingen van het verdrag kunnen weliswaar stilzwijgend worden uitgesloten, maar dan moet het voor de hand liggen dat dit de gemeenschappelijke bedoeling geweest is van de partijen (K. NEUMAYER en C. MING, Convention de Vienne sur les contrats de vente internationale de marchandises, Commentaire, Lausanne, Cedidac, 1993, 85; Kh. Hasselt 18 oktober 1995, R.W. 1995-96, 1378).
In het CISG zijn gewoonten en handelsgebruiken verheven tot een bron van contractuele verplichtingen, die even belangrijk is als de bedingen die partijen uitdrukkelijk met elkaar overeen kwamen (art. 9 CISG).
Het betreft (1) gewoonten, waarmee partijen hebben ingestemd, (2) handelswijzen die tussen hen gebruikelijk zijn, en (3) gewoonten waarmee zij bekend waren of behoorden te zijn en die in de internationale handel op grote schaal bekend zijn aan, en regelmatig worden nageleefd door partijen bij overeenkomsten van dezelfde soort in de desbetreffende branche.
Eeen clausule, die een prijsaanpassing voorziet, kan niet aanzien worden als een gebruikelijke of courante clausule, zodat omzichtig dient omgesprongen met het aannemen van de aanvaarding en de toepasselijkheid ervan, temeer daar, zoals hoger gesteld, de stilzwijgende aanvaarding in het CISG niet aangenomen wordt, tenzij de gemeenschappelijke bedoeling van partijen hieruit zou kunnen worden afgeleid.
Volgens artikel 79 CISG is de partij die is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen niet aansprakelijk voor haar tekortkoming, indien zij aantoont dat de tekortkoming werd veroorzaakt door omstandigheden die buiten haar macht lagen en dat redelijkerwijze van haar niet kon verwacht worden, noch dat zij bij het sluiten van de overeenkomst met die belemmering rekening zou gehouden hebben, noch dat zij deze verhindering of de gevolgen ervan zou hebben vermeden of overwonnen.
Volgens J. Herbots hebben we hier te maken met de definitie die het Hof van cassatie geeft van overmacht. De aanpassing vindt men in de term "redelijkerwijze" (J. HERBOTS, De transnationale verkoopovereenkomst, Het Weens Koopverdrag van 1980, ACCO, 1991, 59). De schuldenaar blijft met andere woorden aansprakelijk indien hij de omstandigheden die aan de basis liggen van de tekortkoming - ook al lagen die buiten zijn macht - redelijkerwijze had kunnen voorzien op het ogenblik van het sluiten van het contract. De schuldenaar is niet bevrijd indien de hindernis reeds gekend was of kon zijn op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst (M. CLAEYS, “De bijzondere rechtsmiddelen van partijen", in H. VAN HOUTTE, J. ERAUW en P. WAUTELET, ed., Het Weens Koopverdrag, lntersentia, 1997, p. 266, nr. 7 .104) . De vraag of een bepaalde omstandigheid al dan niet voorzienbaar was moet op objectieve wijze, volgens het criterium van de goede huisvader, worden beoordeeld.
Er bestaat een werkelijke grond van niet-ontvankelijkheid, die dicht bij de estoppel staat, wanneer de niet-uitvoering te wijten is aan een handeling of een nalaten van de schuldeiser zelf (art. 80; J. HERBOTS, o.c., 59).
Vaak wordt de uitvoering van een overeenkomst ten gevolge van bepaalde omstandigheden enorm bemoeilijkt, zonder dat er sprake kan zijn van overmacht die de uitvoering onmogelijk maakt. De vraag rijst dan naar de mogelijkheid voor de partijen of de rechter om die overeenkomst te wijzigen (imprevisieleer). Deze materie wordt niet uitdrukkelijk geregeld in artikel 79 CISG, noch in een andere bepaling van het CISG. Tallon is van oordeel dat de uniforme toepassing van artikel 79 CISG onverenigbaar is met een toepassing in een verdragsstaat van de leer van de gewijzigde omstandigheden (M. CLAEYS, “De bijzondere rechtsmiddelen van partijen", in H. VAN HOUTTE, J. ERAUW en P. WAUTELET, eds., Het Weens Koopverdrag, lntersentia, 1997, p. 264, nr. 7.100).
De Rechtbank van koophandel te Hasselt oordeelde dat prijsschommelingen voorzienbaar zijn en niet verhinderen de verbintenis uit te voeren. De rechtbank stelde wel dat de uitvoering van de verbintenis in dergelijk geval een financieel verlies zou impliceren, maar dat dit geen beletsel kon zijn voor de uitvoering van de overeenkomst. Het sluiten van een overeenkomst die niet winstgevend is of verlieslatend, behoort tot de risico's eigen aan het voeren van commerciële activiteiten (Kh. Hasselt 2 mei 1995, AR 1849/94, onuitg., aangehaald in R. PEETERS, “Overzicht van rechtspraak van het Weens Koopverdrag in België", T.B.H. 2003, p. 127, nr. 6.4).
De verkoper draagt het risico voor prijsstijgingen van goederen, die hij aanschaft bij zijn leverancier (M. CLAEYS, “De bijzondere rechtsmiddelen van partijen", in H. VAN HOUTTE, J. ERAUW en P. WAUTELET, eds., Het Weens Koopverdrag, lntersentia, 1997, p. 265, nr. 7.102).
Deze leer onderscheidt zich van overmacht en toeval (gebeurtenissen die plaatsgrijpen buiten elk aanwijsbaar menselijk handelen om), omdat de ingeroepen omstandigheden de uitvoering van de verbintenis niet onmogelijk maken. Evenmin is er sprake van een wilsgebrek omdat die nieuwe gebeurtenissen zich niet bij de totstandkoming van de overeenkomst hebben voorgedaan.
* Ter vergelijking en illustratie: het Belgisch recht inzake de imprevisieleer
Er zij volledigheidshalve aangestipt dat, naar Belgisch recht, het Hof van cassatie de imprevisieleer systematisch heeft verworpen (Cass. 19 mei 1921, Pas. 1921, 1, 380; Cass. 30 oktober 1924, B.J. 1925, 297; Cass. 14 april 1994, R. W. 1994-95, 434; Cass. 7 februari 1994, R. W. 1994-95, 121). In duidelijke bewoordingen wordt hierin gezegd dat de regel van de goede trouw van de overeenkomsten niet verhindert dat de schuldeiser, wanneer nieuwe en door de partijen niet voorziene omstandigheden de uitvoering van de overeenkomst voor de schuldenaar bemoeilijken, de nakoming van de verbintenis kan vragen.
Deze weigerachtige houding werd weerspiegeld in de rechtspraak van de Hoven van beroep (Brussel 22 juni 1984, J. T. 1986, 164; Antwerpen 21 januari 1986, R. W. 1986-87, 1488, met noot D. DELI; Antwerpen 6 mei 1987, T.B.B.R. 1990, 299, met noot D. PHILIPPE; Luik 27 juni 1995, J.L.M.B. 1996, 100, met noot P. WERY) en lagere rechtbanken (Rb. Brussel 3 december 1985, T. Vred. 1986, 121; Rb. Luik 7 mei 1986, J.L. 1986, 482, met noot J.H.; Rb. Brussel 8 december 1993, J.L.M.B. 1994, 358).
Als hoofdreden voor deze weigering wordt in het Belgisch recht aangehaald dat de aanvaarding van de imprevisieleer - een ongeschreven rechtsregel - omwille van billijkheidsoverwegingen de rechtszekerheid zou ondergraven, die precies nagestreefd wordt door het beginsel van pacta sunt servanda, dat wel in het Burgerlijk Wetboek werd ingeschreven (art. 1134 B.W.; L. CORNELIS, Algemene theorie van de verbintenis, lntersentia, 2000, p. 663, nr. 527; L. VAEL, “Enkele beschouwingen betreffende het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden (imprevisieleer): omtrent de lotsverbondenheid van contractspartijen bij een gewijzigd contractueel verhoudingskader", in J. SMITS en S. STIJNS, eds., Remedies in het Belgisch en het Nederlands contractenrecht, Antwerpen, lntersentia, 2000, 180).
Er mag niet uit het oog verloren worden dat partijen steeds kunnen afwijken van de verdragsbepalingen. De wilsvrijheid van de partijen zal toch voorrang krijgen wanneer die in duidelijke en ondubbelzinnige woorden is vervat (R. PEETERS, “Overzicht van rechtspraak van het Weens Koopverdrag in België, T.B.H. 2003, p. 127, nr. 6.4).
Ook in het Belgisch recht wordt naar deze mogelijkheid verwezen:
Om de problemen in geval van wijziging van omstandigheden tijdens de uitvoering van een overeenkomst te vermijden, kunnen partijen steeds in hun overeenkomst clausules inlassen, waardoor zij zich ertoe verbinden hun oorspronkelijk akkoord opnieuw te bespreken wanneer de omstandigheden dit opdringen.
In beginsel zijn dergelijke clausules geldig.
In het interne handelsverkeer nemen deze bedingen voorlopig geen prominente rol in, terwijl dit in het internationale handelsverkeer wel degelijk het geval is ( L. VAEL, "Enkele beschouwingen betreffende het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden ( imprevisieleer) : omtrent de lotsverbondenheid van contractspartijen bij een gewijzigd contractueel verhoudingskader, in J. SMITS en S. STIJNS, eds., Remedies in het Belgisch en het Nederlands contractenrecht, Antwerpen, 1 ntersentia, 2000, 180; Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Kluwer, losbl., p. 1I.4-165, nr. 1791).
Indien de contractspartijen nalaten om zulke regeling te voorzien in het contract, dan dienen zij in beginsel ook onverkort de gevolgen te ondergaan van de realisatie van die latere omstandigheden, zo besluit de meerderheidsopvatting binnen de Belgische rechtspraak en rechtsleer.
Deze redenering kan ook toegepast worden voor wat betreft de toepassing van het CISG.