De verandabouwer had zich schuldig gemaakt aan contractuele wanprestatie door haar weigering de bouw van de veranda op zich te nemen overeenkomstig de tussen partijen afgesloten bindende overeenkomst d.d. 29 september 2002, afgesloten tegen vaste prijs zodat eenzijdige wijzigingen hieraan niet mogelijk zijn. Vast staat dat de aannemingsovereenkomst werd gesloten tegen een forfaitaire of vaste prijs.
Eigen hieraan is dat de vergoeding vooraf en in abstracto wordt begroot en derhalve wordt gekenmerkt door een onafhankelijkheid ten opzichte van de werkelijk uitgevoerde prestaties. De prijs is onafhankelijk van de werkelijk gedane kosten of de werkelijk uitgevoerde hoeveelheden.
Bij de vaste aannemingsprijs ligt de vergoeding op het ogenblik van de totstandkoming van de aannemingsovereenkomst immers in al haar componenten vast. De vergoeding wordt met andere woorden vooraf, d.w.z. voor de uitvoering van de werken en de werkelijke inschatting van de concrete omvang en implicaties ervan, in haar totaliteit, d.w.z. voor de algehele omvang van het werk, en onveranderlijk vastgelegd.
Door de prijsvastheid en de loskoppeling van de prijs ten aanzien van de uiteindelijke omvang van de verschuldigde prestaties draagt de aannemer immers het risico van de uitvoeringsmoeilijkheden en de mogelijk verkeerde inschatting van de omvang van de werken
Een aannemingsovereenkomst werd tegen vaste prijs gesloten voor de bouw van een veranda en dit op basis van een offerte waarbij naderhand bleek dat de afmetingen opgenomen in deze offerte door de veranda-verkopen (vertegenwoordiger van de aannemer) niet correct waren opgemeten geweest door de vertegenwoordiger van de aannemer. De bouwheer kan niet verplicht worden een tweede offerte met juiste prijsberekening aan de hand van een correcte opmeting te aanvaarden. De aannemer (veranda-verkoper) is verplicht de overeenkomst uit te voeren tegen de initieel bepaalde vaste prijs uit te voeren.
Doet de aannemer dit niet dan maakt hij zich schuldig aan een contractuele wanprestatie op grond waarvan de bouwheren de ontbinding ex artikel 1184 BW (met bijkomende schadevergoeding) kunnen vorderen.
Aangezien elk in hoofdzaak materieel werk verricht ingevolgde huur van diensten, zodra het, zelfs op bijkomstige wijze, gepaard gaat met de levering van koopwaar een daad van koophandel uitmaakt (art. 2, 2de lid W.Kh.), is elke levering van een materieel werk op grond van een aannemingscontract voor zover dit – eventueel bijkomstig – vergezeld gaat met de levering van een goed, te beschouwen als een dienst in de zin van artikel 1, 2de lid WHPC. ( De bepalingen waarnaar hier verwezen worden zijn inmiddels terug te vinden in het WER)
Hij die diensten in verband met onroerende goederen aanbiedt is ook als verkoper in de zin van artikel 1, 6de lid WHPC te beschouwen met name: elke handelaar of ambachtsman en elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, die producten of diensten te koop aanbieden of verkopen in het kader van een beroepsactiviteit of met het oog op de verwezenlijking van hun statutair doel.
De plaatsing van een veranda (onroerend goed door bestemming) waarbij de levering van materialen inbegrepen is, is dan ook te beschouwen als de verkoop van een dienst (Luik 9 oktober 2003, TBH 2004, 1004; Rb. Hasselt 23 januari 2003, NjW 2003, 460, met noot van R. STEENNOT; Bergen 24 juni 1994, DCCR 1995, 362), zoals ook de plaatsing van een zwembad inclusief levering van tal van materialen aanzien kan worden als de verkoop van een dienst in de zin van WHPC.
Waar voorheen nog discussie bestond met betrekking tot de vraag of contracten betreffende de levering en de oprichting van een veranda onder toepassing van de wet vielen, is thans de rechtsleer en rechtspraak in afdoende mate gevestigd in die zin dat dergelijke contracten een dienstverlening tot voorwerp hebben die onder de toepassing van de WHPC ressorteert
De overeenkomst valt onder toepassing van de WHPC valt.
Derhalve is ook het, beding vervat in artikel 32, 20. WHPC van toepassing, temeer omdat voor de toepassing van afdeling 11 (Onrechtmatige bedingen) moet worden verstaan volgens artikel 32 § 2.1 onder producten: “niet enkel de lichamelijke roerende goederen maar ook de onroerende zaken, de rechten en de verplichtingen”.
Derhalve stelt zich de vraag omtrent de door geïntimeerden ingeroepen nietigheid van de afgesloten overeenkomst op grond van het in de overeenkomst ontbrekend verzakingsbeding, een beschermingsmechanisme zoals omschreven in artikel 88 WHPC voor verkopen aan de consument gesloten buiten de onderneming van de verkoper – ten huize van de consument, artikel 86 § 1 – met de in artikel 87 voorziene uitzonderling, zijnde de verkopen (van een dienst) waarvoor de consument het bezoek van de verkoper voorafgaandelijk en uitdrukkelijk gevraagd heeft, met de bedoeling te onderhandelen over de aankoop van dat product of van de dienst.
De rechter stelt vast dat de kwestieuze overeenkomst weliswaar werd gesloten ten huize van geïntimeerden maar voegt daar onmiddellijk aan toe dat dit het gevolg is van een praktische handelwijze, eigen aan het voorwerp en de aard van de overeenkomst.
Die pragmatische stellingname van de eerste rechter dient gevolgd, nu blijkt uit de eigen bewoordingen van geïntimeerden dat zij zelf, na een kennismaking met appellante op een avondmarkt, het thuisbezoek van appellante hebben gevraagd.
Van enige onverwachte overrompelende inval is in casu geen sprake.