De aansprakelijkheid van het kind in een verkeersongeval
Een kind dat op het ogenblik van het ongeval 25 maanden oud is heeft nog niet voldoende onderscheidingsvermogen om in te schatten dat het een gevaar kon betekenen voor de fietsers door van op het gedeelte van de zeedijk uitsluitend voorbehouden voor voetgangers het gedeelte bestemd zowel voor voetgangers, fietsers en gocarts op te lopen.
De aansprakelijkheid van de grootmoeder
Een onvoorzichtigheid van een toezichthoudende grootouder dient bewezen. Het feit toezicht over een kind te hebben schept geen vermoeden van aansprakelijkheid.
Bij een ongeval waarbij een kind betrokken is dient nog steeds een gebrek aan voorzorg bewezen.
Een buitengerechtelijke bekentenis kan enkel slaan op de waarachtigheid van (eventueel) betwiste feiten, niet op de rechtspunten die tot de bevoegdheid van de rechtbanken behoren. De erkenning door een partij met betrekking tot de oplossing die in rechte aan een geschil dient te worden gegeven, levert geen bekentenis op in de zin van art. 1354 B.W. (Cass. 24 juni 1999, Arr. Cass. 1999, 394).
Let wel nieuwe regeling in het (nieuw) BW
Boek 6 van het (nieuwe) BW geldt voor feiten na 01/01/2025.
Om de wijzigingen in de gezinsstructuren beter te weerspiegelen, wordt in het (nieuw) BW de op een vermoeden gebaseerde aansprakelijkheid van de ouders vervangen door een foutloze aansprakelijkheid ten laste van de ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers, voor zover deze, geheel of gedeeltelijk, titularis zijn van het gezag over de persoon van de minderjarige.
Op die manier wordt rekening gehouden met de evolutie van het familierecht en wordt een einde gesteld aan de onzekerheid die het bewijs van fouten in opvoeding of toezicht meebrengt.
Enkel voor schade veroorzaakt door minderjarigen van zestien jaar of meer kunnen de ouders aan aansprakelijkheid ontkomen door aan te tonen dat de schade niet het gevolg is van een gebrek aan toezicht van hun kant.
Uittreksel uit het (nieuw) BW
Art. 6.9 (nieuw) BW Minderjarigen van minder dan twaalf jaar
De minderjarige van minder dan twaalf jaar is niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door zijn fout of door een ander tot aansprakelijkheid leidend feit.
Art. 6.10 (nieuw) BW Minderjarigen van twaalf jaar of meer
De minderjarige van twaalf jaar of meer is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door zijn fout of door een ander tot aansprakelijkheid leidend feit.
De rechter kan echter oordelen dat de minderjarige geen schadeloosstelling verschuldigd is of de door hem verschuldigde schadeloosstelling beperken. Hij doet uitspraak naar billijkheid, rekening houdend met de omstandigheden en met de economische en financiële toestand van de partijen.
Wanneer de aansprakelijkheid van de minderjarige gedekt is door een verzekeringsovereenkomst, kan de rechter niet oordelen dat geen schadeloosstelling verschuldigd is, noch deze beperken tot een bedrag dat lager is dan dat waarvoor deze verzekeringsovereenkomst dekking verleent.
Art. 6.11 (nieuw) BW Personen met een geestesstoornis
De persoon die lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast, is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door zijn fout of door een ander tot aansprakelijkheid leidend feit.
De rechter kan echter oordelen dat die persoon geen schadeloosstelling verschuldigd is of deze beperken op de wijze bepaald in artikel 6.10, tweede lid, rekening houdend met artikel 6.10, derde lid.
Art. 6.12 (nieuw) BW Aansprakelijkheid van titularissen van het gezag over de persoon van minderjarigen
Ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers, voor zover zij het gezag hebben over de persoon van een minderjarige van minder dan zestien jaar, zijn foutloos aansprakelijk voor de schade die deze laatste door zijn fout of door een ander tot aansprakelijkheid leidend feit veroorzaakt aan derden.
Ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers, voor zover zij het gezag hebben over de persoon van een minderjarige van zestien jaar of meer, zijn aansprakelijk voor de schade die deze laatste door zijn fout of door een ander tot aansprakelijkheid leidend feit veroorzaakt aan derden. Zij zijn niet aansprakelijk indien zij aantonen dat de schade niet te wijten is aan een fout van hun kant.
Commentaar
Onder de gelding van het oud BW voor feiten voorafgaand aan 1 januari 2025 (art. 1384, tweede lid, oud Burgerlijk Wetboek) zijn de ouders aansprakelijk voor de daden van hun minderjarige kinderen, tenzij ze kunnen bewijzen dat ze een goede opvoeding hebben gegeven en een zorgvuldig toezicht hebben gehouden. De ouderlijke aansprakelijkheid berust onder de gelding van het oud BW op een weerlegbaar vermoeden van fout (Zie H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Schadevergoedingsrecht, 123).
Op dit vermoeden bestaat heel wat kritiek. De begrippen goede opvoeding en voldoende toezicht zijn vage en ruime begrippen, die zeer verschillend worden geïnterpreteerd door de rechtspraak, waardoor rechtszekerheid ontbreekt.
Het nieuwe BW kiest daarom voor de invoering van een foutloze aansprakelijkheid van de ouders.
Bij wege van uitzondering bepaalt art. 6.12, tweede lid, dat de ouders en andere titularissen van het gezag over de persoon van een minderjarige niet aansprakelijk zijn voor de schade veroorzaakt door een minderjarige van 16 jaar of meer indien zij aantonen dat deze schade niet het gevolg is van een fout in het toezicht van hun kant. Dit weerlegbaar vermoeden van fout sluit grotendeels aan op de regel voor ouderlijke aansprakelijkheid van artikel 1384, tweede lid, oud Burgerlijk Wetboek, op grond waarvan echter ook het tegenbewijs van goede opvoeding vereist is.
Deze uitzondering op de algemene regel van foutloze aansprakelijkheid wordt hierdoor verantwoord dat de ouders in feite een aanzienlijk geringere impact hebben op de gedragingen van minderjarigen van meer dan 16 jaar. Deze hebben een grotere maturiteit en genieten ook in feite een grotere vrijheid van handelen. Ook hun juridische situatie wordt in verschillende opzichten gekenmerkt door een grotere zelfstandigheid.
Zij kunnen een arbeidsovereenkomst sluiten, over een deel van hun goederen beschikken bij testament, een verklaring afleggen tot aanpassing van de registratie van hun geslacht. Indien zij schuldig zijn aan ernstige misdrijven kan de jeugdrechtbank een minderjarige van 16 jaar of meer uit handen geven zodat deze onder toepassing valt van het gemene strafrecht en strafprocesrecht. Voor verkeersmisdrijven kunnen zij vervolgd worden voor de gewone rechtbanken.
Het tegenbewijs dat ouders van een minderjarige van meer dan 16 jaar moeten leveren dat de schade niet het gevolg is van een fout in het toezicht moet, zoals in de rechtspraak onder de gelding van het oud BW het geval is, beoordeeld worden, rekening houdend met uiteenlopende factoren zoals de plaats en het tijdstip van het schadegeval, de al dan niet gevaarlijke aard van de activiteiten van de minderjarige, diens fysieke en mentale toestand en intellectuele mogelijkheden.
In tegenstelling met de rechtspraak geldend onder het oud BW is het tegenbewijs van goede opvoeding, dat een uitermate vaag begrip is, niet vereist.
Dat de ouders van een minderjarige van meer dan 16 jaar niet aansprakelijk zijn indien zij aantonen dat zij geen fout hebben begaan in het toezicht brengt ook mee dat zij in de regel niet zullen aansprakelijk zullen zijn wanneer deze minderjarige schade veroorzaakt terwijl hij daadwerkelijk onder het toezicht staat van een ander, zoals een persoon of instelling die ermee belast is op globale en duurzame wijze de levenswijze van de minderjarige te organiseren, van een onderwijsinstelling of van een aansteller onder wiens gezag en toezicht hij werk uitvoert.
Uiteraard zullen de ouders, ongeacht de leeftijd van de minderjarige, medeaansprakelijk zijn voor de schade veroorzaakt door een minderjarige over wie zij het gezag over de persoon uitoefenen indien zij zelf een fout hebben begaan door bijvoorbeeld na te laten de nodige maatregelen te treffen die de toestand van de minderjarige vereist of door deze aan te zetten geweld te gebruiken of hem niet ervan te weerhouden dit te doen.
Het personeel toepassingsgebied van artikel 6.12 wordt doelbewust niet beperkt tot de ouders, maar wordt uitgebreid tot wie titularis is van het gezag over de persoon van de minderjarige. Het begrip “ouder” is vandaag een complex begrip geworden.
Het kan slaan op personen met wie een bloedband bestaat, of met wie een juridische afstammingsband bestaat, of met wie een adoptieve afstammingsband bestaat, of met wie een afgesplitste afstammingsrelatie bestaat, zoals met een lesbische meemoeder (F. SWENNEN, Het Personen- en Familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 398).
Om toepassingsproblemen te vermijden wordt de aansprakelijkheid aldus niet gekanaliseerd naar de ouders, maar naar de persoon die de titularis is van het gezag over de persoon van de minderjarige. Wie het gezag heeft over de persoon van de minderjarige moet de nodige inspanningen leveren om foutief gedrag van de minderjarige te voorkomen en zich daartegen te verzekeren.
Na de wettelijke of gerechtelijke ontvoogding van de minderjarige, is er geen titularis meer van het gezag over zijn persoon en dooft deze aansprakelijkheid dus uit.
Om duidelijk te maken wie juist onder het toepassingsgebied valt van deze bepaling worden deze rechts-subjecten concreet opgesomd. Het betreft de ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers, in de mate waarin zij geheel of gedeeltelijk titularis zijn van het gezag over de persoon van de minderjarige.
Als een ouder – moeder, vader of meemoeder – titularis is van het gezag over de persoon van de minderjarige op het moment van het schadeverwekkend feit, valt die onder het toepassingsgebied van deze wetsbepaling, ook al oefent hij het gezag niet uit, bijvoorbeeld als gevolg van een scheiding (art. 374 oud Burgerlijk Wetboek).
Wanneer een ouder geheel uit zijn gezag is ontzet (art. 32 e.v. Jeugdbeschermingswet), rust er op hem geen aansprakelijkheid meer voor de nadien veroorzaakte schadegevallen. Hij blijft echter aansprakelijk indien bewezen wordt dat hij een fout heeft begaan.
Is de ouder slechts gedeeltelijk uit het gezag ontzet, dan blijft hij, weliswaar gedeeltelijk, titularis van het gezag en bijgevolg foutloos aansprakelijk voor de door de minderjarige veroorzaakte schade.
De voogd is ook titularis van het gezag over de minderjarige. Het gaat om de voogd aangesteld door de vrederechter (art. 395, § 1, eerste lid en 405, § 1, eerste lid, oud Burgerlijk Wetboek) of aangeduid door de OCMW-raad (art. 65 OCMW-wet). Op grond van artikel 405 oud Burgerlijk Wetboek is het logisch dat op de voogd eenzelfde aansprakelijkheid rust (zie reeds T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek, 342).
Om dezelfde reden valt ook de provoogd bedoeld in artikel 34 van de Jeugdbeschermingswet onder artikel 6.12.
In geval van pleegzorg blijven de ouders steeds titularis van het ouderlijk gezag en bijgevolg aansprakelijk. In geval met toepassing van artikel 387septies oud Burgerlijk Wetboek delen van het ouderlijk gezag werden gedelegeerd aan de pleegzorgers, vallen ook deze laatsten onder deze aansprakelijkheidsregel.
In het vroegere artikel 387octies oud Burgerlijk Wetboek werd bepaald dat de familierechtbank, zelfs bij gebrek aan overeenkomst met de ouders en dus tegen hun verzet in, belangrijke beslissingen over de gezondheid, opvoeding, enzovoort aan de pleegouders kon delegeren. De pleegzorgers zouden ook in die hypothese delen van het ouderlijk gezag uitoefenen en dus onder de aansprakelijkheidsregeling vallen.
Maar artikel 387octies oud Burgerlijk Wetboek werd evenwel vernietigd door het Grondwettelijk Hof, omdat het afbreuk deed aan artikel 8 EVRM, het recht op eerbiediging van het gezinsleven van de ouders en het geplaatst kind (GwH 28 februari 2019, nr. 36/2019). Deze hypothese is nu dus uitgesloten.
De pleegvoogd is geen titularis van het gezag en valt bijgevolg niet onder deze regeling.
Zijn als dusdanig evenmin titularis van het gezag over de persoon van de minderjarige: broers en zussen, grootouders, stiefouders, instellingen waaraan een minderjarige is toevertrouwd, enzovoort.
De aansprakelijkheid op grond van artikel 6.12 geldt voor de schadegevallen die de minderjarige veroorzaakt door een fout of door een ander tot aansprakelijkheid leidend feit.
Er wordt geen onderscheid gemaakt naargelang de oorzaak van de schade of de grondslag van de aansprakelijkheid van de minderjarige. De titularis van het gezag over de persoon van de minderjarige is aansprakelijk zowel wanneer het schadegeval werd veroorzaakt door een fout van de minderjarige, door een geesteszieke minderjarige, als wanneer het schadegeval werd veroorzaakt door een zaak of een dier waarvan de minderjarige bewaarder was. Dat de minderjarige zelf niet aansprakelijk is of dat zijn aansprakelijkheid beperkt is op grond van artikel 6.9, 6.10, 6.11 of een andere wetsbepaling doet niet af aan de aansprakelijkheid van de ouders.
Art. 6.13 (nieuw) BW Aansprakelijkheid van personen belast met het toezicht op anderen
De persoon die op grond van een wettelijke of reglementaire bepaling, een gerechtelijke of administratieve beslissing of een contract ermee belast is op globale en duurzame wijze de levenswijze van andere personen te organiseren en te controleren, is aansprakelijk voor de schade die deze laatsten door hun fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit veroorzaken aan derden terwijl zij onder zijn toezicht staan. Hij is niet aansprakelijk indien hij aantoont dat de schade niet te wijten is aan een fout in het toezicht van zijn kant.
Een onderwijsinstelling is aansprakelijk voor de schade die haar leerlingen door hun fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit veroorzaken aan derden terwijl zij onder haar toezicht staan. Zij is niet aansprakelijk indien zij aantoont dat de schade niet te wijten is aan een fout in het toezicht van haar kant.