Een zorgvuldig bankier dient, alvorens een krediet toe te kennen, nauwgezet te informeren naar de financiële, vermogensrechtelijke en economische situatie en de perspectieven van zijn potentiële contractant. Om te toetsen of de bankier de algemene zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden, moet het criterium van de normaal zorgvuldige en redelijke bankier, geplaatst in dezelfde omstandigheden, worden gehanteerd. De toets van de rechter is steeds marginaal, dit wil zeggen dat de aansprakelijkheid van de bankier enkel kan worden weerhouden wanneer hij kennelijk onredelijk heeft gehandeld. De loutere omstandigheid dat de bank een vergissing heeft begaan bij de beoordeling van de succeskansen van een onderneming, vormt op zich geen fout, voor zover de bank geen onredelijke risico's heeft genomen.
De verantwoordelijkheid voor de toekenning van het krediet dient beoordeeld te worden, rekening houdend met alle externe omstandigheden en gegevens waarvan de bank kennis had of moest hebben op het ogenblik van de beslissing om het krediet toe te kennen. Gebeurtenissen, die zich nadien hebben voorgedaan en die niet konden voorzien worden op het ogenblik van het toestaan van het krediet kunnen niet in aanmerking worden genomen. De bankactiviteit gaat noodzakelijk gepaard met risico's, zodat de realisatie van zulke risico's op zich niet volstaat om een fout ten laste van de kredietinstelling te weerhouden.
Wanneer de bankier aan de hand van zijn onderzoek bij de kredietaanvraag vaststelt dat de kredietnemer de verbintenissen uit de aangevraagde kredieten redelijkerwijze niet zal kunnen naleven, gedraagt hij zich onrechtmatig door niettemin het krediet toch toe te kennen, zelfs wanneer hij over voldoende zekerheden beschikt. Een krediet mag niet toegekend worden louter op grond van verleende zekerheden. Doch de enkele omstandigheid dat de kredietinstelling ernaar streeft om haar kredietrisico op afdoende wijze af te dekken door middel van zekerheden, kan op zich niet als een fout worden bestempeld.
Wanneer een kredietnemer aan een derde vraagt zich persoonlijk of zakelijk borg te stellen voor zijn verbintenissen tegenover een bank, steunt deze eenzijdige zekerstelling, waarbij enkel de persoonlijke of zakelijke borg zich verbindt, op een vertrouwensrelatie tussen de zekersteller en de gewaarborgde, zodat de eerstgenoemde uit deze relatie zijn informatie moet putten. Het komt dan ook aan de derde-hypotheeksteller toe zich te informeren over de solvabiliteit en de terugbetalingsmogelijkheden van de schuldenaar.
Wie beweert dat een krediet ten onrechte werd toegekend, dient de fout van de bank te bewijzen.
Lees ook de bijdrage op TPR online: De aansprakelijkheid van de bankier bij kredietverlening Cornelis L.
Concordantietabel Wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet en het Wetboek van economisch recht
Art. 9, leden 1 en 2 WCK zie Art. VII.67, 3° WER
Art. 9, leden 3 WCK zie 4 Art. VII.67, 5° WER
Art. 10, lid 1 WCK zie Art.VII.69, § 1, lid 1. WER
Art. 10, lid 2 WCK Art. VII.69, § 1, lid 2WER
Art. 11 WCK zie art. VII 70 tot VII WER
art. 15 WCK zie art. VII 75 tot 77 WER
kredietwaardigheidsbeoordeling van de consument in het kader van de toekenning van een consumentenkrediet (richtlijnen FOD economie)
plicht van de kredietprofessional zich te informeren (richtlijnen FOD economie)
bewijslast vervulling van de verplichtingen van de kredietgever en bewijs van de invulling van zijn informatieplicht, adviesplicht en kredietbeoordeling (richtlijnen FOD economie en verwijzing HJEU)