De staat van het gebouw bepaalt welke van de beide aansprakelijkheden voor zaken moet worden toegepast, namelijk de aansprakelijkheid van de eigenaar van een gebouw die is aangegaan op grond van artikel 1386 Burgerlijk Wetboek of de aansprakelijkheid van de bewaarder ervan die is aangegaan op grond van artikel 1384, eerste lid, van datzelfde wetboek; daaruit volgt dat als het gebouw zich in een staat van instorting bevindt die te wijten is aan verzuim van onderhoud of aan een gebrek in de bouw, artikel 1386 de toepassing uitsluit van de meer algemene bepaling van artikel 1384, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.
Art. 1384, lid 1 BW stelt de bewaarder van een zaak (gebouwen vallen hieronder) aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit een gebrek in die zaak.
Art. 1386 BW stelt de eigenaar van een gebouw aansprakelijk indien het gebouw instort.
Voorbeelden van wet wel en niet onder "instorten" is terug te vinden in de rechtspraak en rechtsleer (zie bv. C. De Ridder en E. Maes, Staat art. 1386 BW op instorten?, TBBR 2019/10, 634, jurabibliotheek).
Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie kan artikel . 1384, 1 niet gecumuleerd met art. 1386 BW door te stellen dat art. 1384, 1 BW van toepassing is op onroerende zaken mits het niet gaat over een gebouw waarvan de instorting, oorzaak van de schade, en voortvloeiende uit een verzuim in het onderhoud of uit een gebrek in bouw, inzonderheid voorzien is bij art. 1386”.
Anderzijds is 1384, 1 BW van toepassing, wanneer niet aan de voorwaarden van art. 1386 BW is voldaan.
Door de beperkte toepassing van artikel 1386 B.W. is het te verwachten dat deze bepaling verdwijnt in het nieuwe burgerlijk wetboek.