In deze zaak stelden de experten dat de gevolgen van de waterschade door overstroming minder erg zouden zijn geweest indien het rioleringsstelsel in een toestand was geweest die kon weerstaan aan de wateroverlast bij hevige zomerse regenbuien met een terugkeerperiode van twee tot vijf jaar en dat onder «minder erg» moet worden verstaan dat de overstroming dan minder lang zou hebben geduurd en het water een minder hoog peil zou hebben bereikt in het overstroomde gebied;
– zonder het gebrek van het rioleringsstelsel de overstromingsdiepte en de overstromingsduur niet dezelfde zouden zijn geweest zoals dat nu het geval was;
– de extreme weersomstandigheden niet de enige oorzaak waren van de schade zoals die zich in concreto heeft voorgedaan;
– om tot deze concrete schade te komen, ook het bestaan van het voormelde gebrek van het riolerings- en afwateringsstelsel vereist was.
De appelrechters die aldus vaststellen dat zonder het gebrek van de zaak die de eiseres onder haar bewaring had, de waterschade minder erg zou zijn geweest en deze enkele schade zich derhalve niet zou hebben voorgedaan zoals ze zich in concreto heeft voorgedaan, zodat die waterschade in oorzakelijk verband staat met het gebrek van de zaak, verantwoorden naar recht hun beslissing om de eiseres tot volledig herstel te veroordelen.
Degene die op grond van art. 1384, eerste lid oud BW vergoeding vordert voor de schade die door een zaak werd veroorzaakt, moet enkel bewijzen dat de verweerder in het geding een gebrekkige zaak onder zijn bewaring heeft, dat hij schade heeft geleden en dat er tussen deze schade en het gebrek van de zaak een oorzakelijk verband bestaat. Het vermoeden van aansprakelijkheid dat alsdan op de bewaarder rust, kan alleen worden weerlegd als de bewaarder bewijst dat de schade niet aan het gebrek van de zaak, maar aan een vreemde oorzaak is te wijten.
De rechter die het bestaan van het gebrek van de zaak in de zin van art. 1384, eerste lid oud BW vaststelt, kan de bewaarder alleen dan van aansprakelijkheid ontslaan als hij aanneemt dat de schade ook zonder het gebrek waarmee de zaak was behept, zou zijn ontstaan zoals zij zich in concreto heeft voorgedaan.
De bewaarder van een gebrekkige zaak in de zin van art. 1384, eerste lid oud BW is ertoe gehouden de door het gebrek van de zaak veroorzaakte schade te vergoeden. De schadelijder heeft in de regel recht op volledig herstel van de door hem geleden schade. Hiertoe is vereist dat de schade zich zonder het gebrek van de zaak niet zou hebben voorgedaan zoals zij zich in concreto heeft voorgedaan. Als verschillende oorzaken eenzelfde schade hebben veroorzaakt, is het voldoende, om tot volledig herstel gehouden te zijn, dat het gebrek van de zaak de omvang van de schade heeft vergroot, ook al zou het schadegeval zich zonder het gebrek van de zaak eveneens hebben voorgedaan, maar met mindere schade tot gevolg.
Let wel, voor schadegevallen vanaf 1 januari 2025 is het boek 6 (nieuw) BW van toepassing met nieuwe begripsomschrijvingen en enkele aanpassingen: klik hier voor meer informatie.