Krachtens art. 1384, derde lid oud BW zijn de meesters en degenen die anderen aanstellen, aansprakelijk voor de schade door hun dienstboden en aangestelden veroorzaakt in de bediening waartoe zij hen gebezigd hebben.
De onrechtmatige daad, ook de opzettelijke, moet weliswaar passen in het raam van de bediening van de aangestelde; het is evenwel voldoende dat die daad werd gesteld tijdens de bediening en dat zij, ook onrechtstreeks of occasioneel, daarop betrekking heeft; indien die daad voortvloeit uit een misbruik van de bediening, wordt de aansteller slechts van zijn aansprakelijkheid vrijgesteld, voor zover zijn aangestelde zonder toestemming buiten de grenzen van zijn bediening heeft gehandeld en voor een doel buiten zijn eigen bevoegdheid heeft gehandeld.
Wanneer de onrechtmatige daad die voortvloeit uit een misbruik van de bediening, gesteld wordt tijdens de bediening en, zelfs onrechtstreeks of occasioneel, daarop betrekking heeft, moet de aansteller burgerrechtelijk instaan voor de fout van zijn aangestelde.
De fout van de benadeelde persoon, die erin bestaat dat hij wist of behoorde te weten dat de aangestelde misbruik maakte van zijn bediening, is niet voldoende om de aansprakelijkheid van de aansteller uit te sluiten.
Let wel nieuwe regeling in het (nieuw) BW
Boek 6 van het (nieuwe) BW geldt voor feiten na 01/01/2025.
Art. 6.14 (nieuw) BW Aansprakelijkheid van de aansteller
§ 1 De aansteller is foutloos aansprakelijk voor de schade door zijn aangestelde aan derden veroorzaakt tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie, als gevolg van zijn fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit.
De aansteller is de persoon die voor eigen rekening in feite gezag over en toezicht op het gedrag van een ander kan uitoefenen.
§ 2 De rechtspersoon van publiek recht is foutloos aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door zijn personeelsleden aan derden tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van hun functie, als gevolg van hun fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit, ook wanneer de toestand van deze personeelsleden statutair is geregeld of zij gehandeld hebben in de uitoefening van de openbare macht.
Art. 6.15 (nieuw) BW Aansprakelijkheid van rechtspersonen voor hun bestuursorganen en de leden ervan
De rechtspersoon van privaat recht is foutloos aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door zijn bestuursorganen of door de leden, in rechte of in feite, van die organen aan derden tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van hun functie, als gevolg van hun fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit.
De rechtspersoon van publiek recht is foutloos aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door zijn organen of de leden van zijn organen die geen deel uitmaken van zijn personeel aan derden tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van hun functie, als gevolg van hun fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit.
Commentaar
Artikel 6.14 verandert inhoudelijk niets aan het oude art. 1384 derde lid oud BW en houdt dus, zoals het artikel 1384, derde lid van het oud Burgerlijk Wetboek, een foutloze aansprakelijkheid in van de aansteller voor de schade door zijn aangestelde veroorzaakt.
Aanstelling vereist een band van ondergeschiktheid, dit is de feitelijke mogelijkheid om op het gedrag van een ander gezag en toezicht uit te oefenen, zonder dat er noodzakelijk effectief gezag wordt uitgeoefend op het moment van het schadeverwekkend feit (Cass. 16 oktober 1992, Pas. 1993, 16; Cass. 11 december 2001, De Verz. 2002, 361, noot J. VANHOVEN; Cass. 22 januari 2007, Arr.Cass. 2007, 136).
Er wordt geen onderscheid gemaakt naargelang de oorzaak van de schade of de grondslag van de aansprakelijkheid van de aangestelde. De aansteller is aansprakelijk zowel wanneer het schadegeval werd veroorzaakt door een fout van de aangestelde, door een geesteszieke aangestelde als wanneer het schadegeval werd veroorzaakt door een zaak of een dier waarvan de aangestelde bewaarder was (T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek 09, 411).
Ook het feit dat de aangestelde zelf niet aansprakelijk kan worden gesteld omdat hij zich kan verschuilen achter een aansprakelijkheidsbeperking (zoals artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet), belet de aansprakelijkheid van de aansteller niet.
Het begrip “in de bediening” in het artikel 1384, derde lid, oud Burgerlijk Wetboek wordt vervangen door het meer volledige “tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van de functie”, wat in overeenstemming is met de rechtspraak van het Hof van Cassatie. Opdat de aanstellersaansprakelijkheid haar maatschappelijke rol kan spelen, is een ruime invulling van dit begrip geboden, net zoals dit het geval was voor de term “in de bediening” in artikel 1384, derde lid, oud Burgerlijk Wetboek. De aansteller is aansprakelijk zodra de handeling is gesteld tijdens de uitoefening van zijn functie en er een, zij het onrechtstreekse en occasionele, band bestaat tussen de schadeverwekkende daad en de uitoefening van deze functie (Cass. 2 oktober 1984, Arr.Cass. 1984-85, 181).
De aansteller weet dat hij instaat voor zijn aangestelde en kan zich gewoonlijk trouwens verzekeren tegen dit aansprakelijkheidsrisico.