Een intercommunale vennootschap voor watervoorziening schendt de op haar rustende zorgvuldigheidsplicht door:
– in haar overeenkomsten het toezicht en de verantwoordelijkheid over de aansluitingen volledig aan haar abonnees over te laten, terwijl het, zowel in feite als uit hoofde van de contractbepalingen, voor de abonnees onmogelijk is dit toezicht uit te oefenen: zij kunnen noch mogen immers de hoofdstopkraan onderzoeken of bedienen, terwijl de intercommunale vennootschap dit – als enige – wél kan en mag;
– geen enkele vorm van toezicht uit te oefenen, niet tot preventieve vervanging van versleten geworden onderdelen over te gaan, maar uitsluitend herstelwerken uit te voeren nadat zij van een lek in kennis wordt gesteld.
Een argumentatie van de intercommunale vennootschap dat het tijdstip waarop een kraan of een leiding het zal begeven niet vaststaat en dat zij dus enkel kan ingrijpen nadat zich een schadegeval voordeed, is niet pertinent. Als nutsmaatschappij kent de intercommunale vennootschap de normale levensduur van leidingen en kranen, op grond van het gebruik dat ervan werd gemaakt, de plaats waar buis en kraan werden ingeplant, de plaatsing in een leidingenkoker of in volle grond, en is zij ook als enige op de hoogte van de ouderdom van de installaties. Minstens behoort zij deze gegevens te kennen.
Een waterbedelingsnet, dat zoals alle andere nutsvoorzieningen moet worden geplaatst in de daartoe voorziene leidingenzone (die, in de bebouwde kom, veelal onder het voetpad is gelegen), behoort in zulke toestand te zijn dat het bestand is tegen normale werkzaamheden die o.m. door andere nutsbedrijven in dezelfde leidingenzone worden uitgevoerd.
De op de intercommunale vennootschap rustende zorgvuldigheidsplicht houdt daarom in dat zij niet wacht tot zich een breuk voordoet, maar dat zij daarop anticipeert door onderdelen spontaan te vervangen van zodra zij, door hun vetusteit, niet meer bestand zijn tegen normale of niet foutieve werken die in de leidingenzone worden uitgevoerd. Op dat ogenblik verliest dit onderdeel immers een van zijn noodzakelijke eigenschappen.
De houding van de intercommunale vennootschap, die enkel initiatief neemt nà een schadegeval leidt immers – zoals de eerste rechter terecht opmerkte – tot een situatie waarin het vaststaat dat schade zal ontstaan (van om het even welke omvang) en het alleen de vraag is wanneer ze zich zal manifesteren. Zulke houding is strijdig met de zorgvuldigheidsplicht en derhalve foutief.