De kwalificatie als strafsanctie vereist een onwettige handeling veronderstelt.
Het EHRM hanteert sinds het zgn. Engel-arrest van 8 juni 1976 drie criteria om na te gaan of een sanctie waarin in een nationale rechtsorde wordt voorzien, moet worden beschouwd als een strafsanctie in de zin van artikel 6 EVRM:
Het eerste criterium is de juridische kwalificatie van de overtreding in het interne recht. Wanneer het interne recht een overtreding zelf als «strafrechtelijk» kwalificeert, dan moet de sanctie die op die overtreding wordt gesteld, als een strafsanctie worden beschouwd in de zin van artikel 6 EVRM. Wordt een sanctie in het interne recht niet als strafrechtelijk omschreven, dan is verder onderzoek van de nationale sanctie op basis van het tweede en het derde criterium noodzakelijk
Het tweede criterium is de aard van de overtreden norm. Dit criterium valt nog uiteen in twee deelaspecten. Vereist is dat de norm in kwestie ten eerste een algemene draagwijdte heeft en zich tot alle rechtsonderhorigen richt. Ten tweede moet de sanctie, om in navolging van het tweede criterium strafrechtelijk te zijn, in hoofdzaak een preventieve en repressieve werking hebben.
Het derde criterium is de aard en de zwaarte van de sanctie Een zware sanctie wijst op een strafsanctie in de zin van artikel 6 EVRM. Rekening moet daarbij worden gehouden met de maximale straf die kan worden opgelopen en niet met de straf die effectief werd opgelegd. Toch oordeelde het Hof van Cassatie reeds dat de omstandigheid dat de fiscale sanctie licht is, niet tot gevolg heeft dat deze aan de toepassing van artikel 6.1. EVRM is onttrokken
Door het EHRM werd herhaaldelijk bevestigd dat het tweede en derde criterium een alternatief karakter hebben: een sanctie moet worden beschouwd als een strafsanctie in de zin van artikel 6 EVRM wanneer ofwel de aard van de overtreden norm ofwel de aard en de zwaarte van de sanctie in die richting wijzen. Het is niet vereist dat aan de beide voorwaarden tegelijk is voldaan.
Een relatief lichte sanctie kan dus als een strafsanctie in de zin van artikel 6 EVRM in aanmerking komen wanneer de aard van de overtreden norm daarop wijst.
Wanneer het tweede en derde criterium elk op zichzelf beschouwd geen duidelijk antwoord bieden, kunnen beide criteria wel samen in overweging worden genomen.
Zuiver fiscale geschillen vallen in principe niet onder artikel 6 EVRM, tenzij de rechtspleging in fiscale zaken leidt of kan leiden tot een sanctie die voortvloeit uit een strafvervolging in de zin van die bepaling.
Voorbeeld
Leegstand is geen onwettige situatie. Leegstandsheffing treft aldus geen onwettige situatie, maar enkel het bestaan en het voortduren van een ongewenste toestand van een pand belastbaar stelt.
De door het Leegstandsdecreet ingevoerde leegstandsheffing past in het kader van «een integraal beleid dat de verbetering van de leef- en omgevingskwaliteit beoogt». Volgens de decreetgever zijn verwaarlozing, leegstand en de bedenkelijke woonkwaliteit van sommige woningen «symptoom en oorzaak [...] van de achteruitgang van het leefklimaat, van de sociale achterstelling van de bewoners en uiteindelijk van de desintegratie van het sociale en maatschappelijke weefsel». Uit de parlementaire voorbereiding blijkt nog dat de in het geding zijnde heffing «kadert [...] in het beleid tegen leegstand boven winkels, hetgeen één van de voornaamste vormen van leegstand is». De decreetgever wil aldus «de uittocht van de meer welvarende bevolkingsgroepen» tegengaan, «vooral dan in de grote steden» (
De Vlaamse leegstandsheffing heeft derhalve niet tot doel het toebrengen van leed aan de dader van een handelen of nalaten dat door de wetgever als onwettig wordt beschouwd, maar vormt in wezen een aanmoedigend fiscaal instrument.