De advocaten hebben een aanzienlijk aandeel in de rechtsbedeling. Hun bijzonder statuut, als schakel tussen de rechtzoekenden en de rechtbanken, komt tot uiting in de gedragsnormen die op algemene wijze aan de leden van de balie worden opgelegd. Het beroep van advocaat is gebaseerd op de beginselen van «waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid» (art. 455 Ger.W.). Advocaten oefenen vrij hun ambt uit «ter verdediging van het recht en van de waarheid» (art. 444, eerste lid Ger.W.).
In de uitoefening van hun belangrijke rol in de rechtsbedeling genieten de advocaten bepaalde privileges, zoals het pleitmonopolie. Krachtens art. 440, eerste lid Ger.W. «hebben alleen de advocaten het recht te pleiten». Die regel verankert het pleitmonopolie van de advocaat voor alle rechtscolleges en is aangenomen met het oog op de goede werking van de gerechtelijke instellingen. De «uitzonderingen bij de wet bepaald» moeten dus strikt worden geïnterpreteerd (arrest nr. 191/2006 van 5 december 2006, overweging B.5.2).
Gelet op hun bijzondere rol en opdracht en de daaraan verbonden privileges, mag van de advocaten worden verwacht dat zij bijdragen tot het goed functioneren van het gerecht en derhalve tot het vertrouwen van de rechtzoekenden in een behoorlijke rechtsbedeling, die van fundamenteel belang is in een democratische rechtsstaat.
De ambtshalve inschrijving van advocaten op de pro-Deo-lijst is verantwoord door de noodzaak om de doeltreffendheid van de juridische bijstand te waarborgen, en daartoe kan enkel worden overgegaan voor zover dat noodzakelijk is om dat doel te bereiken. De doeltreffendheid van de juridische tweedelijnsbijstand is gewis een legitiem doel, dat tegemoetkomt aan de verplichting van de wetgever, opgenomen in art. 23, derde lid, 2o Gw., om de juridische bijstand te waarborgen voor diegenen die anders hun fundamenteel recht op toegang tot de rechter niet zouden kunnen uitoefenen.
Eenieder die voldoet aan de in het Gerechtelijk Wetboek vastgestelde voorwaarden heeft de vrije keuze om het beroep van advocaat al dan niet uit te oefenen. Wie voor dat beroep kiest, wordt geacht de verplichtingen die de wet aan die beroepsgroep oplegt, te kennen en te aanvaarden, met inbegrip van de mogelijke verplichting om prestaties in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand te verrichten. De "verplichte arbeid" als pro-Deo advocaat is bijgevolg niet in strijd met het recht op de vrije keuze van een beroepsactiviteit en kan evenmin aanzien worden als dwangarbeid.
De mogelijkheid voor de Ordes om, in geval van noodzaak, te voorzien in de verplichte inschrijving van advocaten op de lijst van advocaten die de juridische tweedelijnsbijstand beoefenen, is een maatregel die relevant is om de doeltreffendheid van de juridische bijstand te waarborgen.
Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens staat het verbod op dwangarbeid of verplichte arbeid, bedoeld in art. 4.2 EVRM, er niet aan in de weg dat de wet aan advocaten redelijke verplichtingen oplegt, zoals de pro-Deoverplichtingen. Het moet niettemin gaan om verplichtingen die binnen de normale uitoefening van het beroep van advocaat vallen. De verplichting moet bovendien haar grondslag vinden in een opvatting van sociale solidariteit en tot slot mag de opgelegde taak voor de advocaat geen onevenredige last uitmaken. De verplichtingen die de wet aan advocaten oplegt, staan tegenover bepaalde privileges die deze beroepsgroep geniet, zoals het pleitmonopolie.
B.7. Het verlenen van omstandige juridische adviezen, de bijstand en de vertegenwoordiging van de rechtzoekenden vormen de kern van het beroep van advocaat. De verplichting om prestaties in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand te verrichten, draagt bij tot het waarborgen van de doeltreffendheid van de juridische bijstand ten behoeve van de meest kwetsbare rechtzoekenden, wat zonder twijfel een doel van sociale solidariteit is. Doordat, enerzijds, de door de Ordes opgelegde verplichting niet in die zin kan worden geïnterpreteerd dat zij de werktijd van de betrokken advocaten volledig in beslag neemt en, anderzijds, de verrichte prestaties deels door de Staat worden vergoed, vormt de verplichting geen onevenredige last voor de advocaten die verplicht zouden zijn opgenomen op de lijst. De bestreden bepaling vormt derhalve geen verplichte arbeid die in strijd is met de in het middel aangevoerde bepalingen en schendt niet de rechten inzake de bescherming van het eigendom.