Er kan niet worden aangenomen dat de huwelijksgemeenschap (na compensatie) geen recht heeft op vergoeding wegens de financiering van verbouwings- en/of verbeteringswerken aan de woning van die tot het eigen vermogen behoort van één der echtgenoten, gegeven dat deze woning zonder meer als gezinswoning is ter beschikking gesteld, zodat de huwelijksgemeenschap een huurprijs uitspaarde. De terbeschikkingstelling van de woning van die het huwelijk tot gezinswoning dient kadert binnen de bijdrageverplichting in de lasten van het huwelijk in de zin van art. 221, eerste lid BW.
Wanneer tussen de met gemeenschapsgelden afgeloste lening enerzijds en de verkrijging/instandhouding van de eigen woning anderzijds causaal verband bestaat dan wel door de huwgemeenschap voldoende rechtstreeks (dan wel onrechtstreeks) werd bijgedragen tot het verkrijgen, in stand houden of verbeteren van de eigen woning van één der echtgenoten, dient geoordeeld dat de huwelijksgemeenschap heeft geïnvesteerd ten behoeve van de eigen woning en zich dienovereenkomstig verarmd heeft. Bij terugbetaling tijdens het huwelijk met gemeenschapsgelden van een lening die werd aangegaan om een eigen woning te verkrijgen en in stand te houden, is herwaardering de zin van art. 1435 BW aan de orde.
Het is daarbij geenszins vereist dat de aflossing noodzakelijk was voor het behoud van de woning, bv. omdat er materieel (instortings)gevaar heerste (wat grove herstellingen noodzaakte) of omdat er een reële dreiging voor uitwinning (ingevolge wanbetaling van het woonkrediet) heerste. Een (be)dreiging van het goed van het vergoedingsplichtige vermogen is niet vereist om art. 1435 BW te kunnen toepassen.
In die optiek heeft de gewezen huwelijksgemeenschap recht op recuperatie bij wijze van vergoeding in de zin van de artt. 1432 e.v. BW. Daarbij moet evenwel rekening worden gehouden met de mate waarin (1) de echtgenoot-eigenaar van de woning zowel vóór als na het huwelijk ook kredietaflossingen met eigen gelden heeft gedaan en e financiering van de werken (die gebeurlijk mede door toedoen van deze eigenaar en eventueel met hulp van diens familie hebben plaatsgevonden en/of de aankoop van materialen ook voor een stuk is gebeurd met (a) voorhuwelijkse eigen (spaar)gelden dan wel gelden van de ouders.
Krachtens deze bepaling brengen de vergoedingen van rechtswege interest op vanaf de refertedatum (wat maakt dat waardestijgingen vanaf de refertedatum tot de datum van de effectieve verdeling niet meer in aanmerking worden genomen.
Het is (in de eerste plaats) aan de notaris-vereffenaar om de vergoeding te concretiseren aan de hand van het deskundigenonderzoek door toedoen van de door de eerste rechter aangewezen deskundige schatter met als opdracht (in essentie) de schatting van de waarde van de woning van V.H. op (1) de datum van de huwelijkssluiting, (2) de refertedatum en (3) de meest recente datum.
Eigenlijk speelt de waarde van de woning van op (1) de datum van de huwelijkssluiting en (2) de refertedatum. Wanneer het gaat om een eigen woning van speelt art. 890 BW hier niet. De schatting van de waarde van de woning van op «de meest recente datum» is dan ook niet nodig.