Artikel 90 octies van het wetboek van strafvordering regelt de omstandigheden onder de welke de gesprekken van een advocaat met een verdachte kunnen afgeluisterd en onder wlke voorwaarden er tussen hen uitgwisselde elektronische bestanden kunnen in beslag genomen.
Deze maatregelenen die een zekere bescherming van het beroepsgeheim waarborborgen gelden voor de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats of de communicatie- of telecommunicatiemiddelen van een advocaat of arts, indien dezen er zelf van verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter Sv. te hebben gepleegd of er aan deel genomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden, die ervan verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter Sv. te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen, woonplaats of communicatie- of telecommunicatiemiddelen.
uittreksel uit het wetboek van strafvordering:
Art. 90octies.§ 1. De maatregel kan alleen betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats, de communicatiemiddelen of de informaticasystemen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen, woonplaats, communicatiemiddelen of informaticasystemen.
§ 2. De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat, naar gelang van het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht.
Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 3. De onderzoeksrechter beoordeelt, na overleg met de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren, welke gedeelten van de in artikel 90sexies, § 3, bedoelde niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem, die hij van belang acht voor het onderzoek, onder het beroepsgeheim vallen en welke niet.
Enkel de gedeelten van de communicatie of gegevens bedoeld in het eerste lid die worden geacht niet onder het beroepsgeheim te vallen, worden overgeschreven of weergegeven en worden desgevallend vertaald. De onderzoeksrechter laat hiervan proces-verbaal opmaken. De bestanden bevattende deze communicatie of gegevens worden onder verzegelde omslag neergelegd ter griffie.
Alle overige communicatie of gegevens worden in een ander bestand onder afzonderlijke verzegelde omslag neergelegd ter griffie.
Deze maatregelen gelden niet ten aanzien van de cijferberoepers, zoals revisoren, accountens en boekhouders.
Het grondwettelijk hog acht dit verschil in behandeling redelijk verantwoord.
het Hof
verwerpt het beroep.
(Ten gronde.
B.2.1. De wet van 30 juni 1994 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé-communicatie en -telecommunicatie verbiedt het afluisteren van telefoongesprekken maar voert, via in het Wetboek van Strafvordering ingevoerde bepalingen, de mogelijkheid in om van die verbodsbepaling af te wijken mits de bij die wet bepaalde voorwaarden worden geëerbiedigd, met name mits de onderzoeksrechter tussenkomt; laatstgenoemde, die ertoe gemachtigd is bewakingsmaatregelen te bevelen, laat het proces-verbaal opmaken van de inlichtingen, communicatie of telecommunicatie, aldus opgevangen, die van belang zijn voor het onderzoek (artikel 90sexies, tweede lid, van het Wetboek).
Dat proces-verbaal mag geen communicatie of telecommunicatie bevatten die onder het beroepsgeheim valt (artikel 90sexies, derde lid).
B.2.2. Artikel 90octies, het onderwerp van het beroep, verbiedt een bewakingsmaatregel te bevelen die betrekking heeft op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats of de communicatie- of telecommunicatiemiddelen van een advocaat of een arts, tenzij laatstgenoemden zelf ervan verdacht worden een van de in de wet vermelde strafbare feiten te hebben gepleegd of eraan te hebben deelgenomen, of tenzij precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een dergelijk strafbaar feit te hebben gepleegd, gebruik maken van de voormelde lokalen, woonplaats of communicatie- of telecommunicatiemiddelen.
De stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren wordt op de hoogte gebracht van de maatregel en ingelicht over de opgevangen elementen die volgens de onderzoeksrechter onder het beroepsgeheim vallen en niet in het proces-verbaal zullen worden opgenomen.
B.2.3. Door het stelsel waarin artikel 90octies van het Wetboek van Strafvordering voorziet te beperken tot de enkele advocaten en artsen, heeft de wetgever rekening gehouden met drie overwegingen. Die personen komen dikwijls in contact met verdachten; zij hebben met hun cliënt een vertrouwensrelatie waarvan de bescherming noodzakelijk is; zij hangen, tot slot, af van bij de wet georganiseerde overheden die waken over de naleving van de beroepsdeontologie.
B.2.4. De verzoekende partijen betogen dat artikel 90octies van het Wetboek van Strafvordering een discriminatie in het leven roept tussen de artsen en de advocaten, enerzijds, en de andere beroepsbeoefenaars die eveneens aan de eerbiediging van het beroepsgeheim zijn onderworpen, zoals de accountants, anderzijds, voor wie de wet niet de bijzondere beperkingen bevat die voorkomen in het voormelde artikel 90octies.
B.3. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.4. De wetgever kan in redelijkheid oordelen dat de beperkingen waarin artikel 90octies voorziet, gelet op de aard van de ter zake geldende beginselen, noodzakelijk zijn om de rechten van de verdediging en het recht op eerbiediging van het privé-leven in zijn meest persoonlijke aspect ten volle te vrijwaren.
Uit de omstandigheid dat artikel 458 van het Strafwetboek, dat het beroepsgeheim beschermt, van toepassing is op andere personen dan de artsen en de advocaten, volgt niet dat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vereisen dat die andere personen de bijzondere waarborgen zouden genieten die noodzakelijk zijn ter vrijwaring van de waarden die in het geding zijn wanneer de artsen of de advocaten optreden.
Het bekritiseerde verschil in behandeling is niet discriminatoir.