Artikel 90ter, § 1, eerste lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt: "De onderzoeksrechter kan in uitzonderlijke gevallen, wanneer het onderzoek zulks vereist, privé-communicatie of -telecommunicatie, tijdens de overbrenging ervan, afluisteren, er kennis van nemen en opnemen, indien er ernstige aanwijzingen bestaan dat het feit waarvoor hij geadieerd is een strafbaar feit is, bedoeld in een van de bepalingen opgesomd in § 2, en indien de overige middelen van onderzoek niet volstaan om de waarheid aan de dag te brengen."
Artikel 90quater, § 1, eerste en tweede lid, 1° en 2°, Wetboek van Strafvordering bepaalt: "Tot iedere bewakingsmaatregel op grond van artikel 90ter wordt vooraf machtiging verleend bij een met redenen omklede beschikking van de onderzoeksrechter die de beschikking aan de procureur des Konings meedeelt.
Op straffe van nietigheid wordt de beschikking gedagtekend en vermeldt zij:
1° de aanwijzingen en de concrete feiten, eigen aan de zaak, die de maatregel wettigen overeenkomstig artikel 90ter;
2° de redenen waarom de maatregel onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen".
De naleving van de motiveringsverplichting van de artikelen 90ter, § 1, en 90quater, § 1, tweede lid, 1° en 2°, Wetboek van Strafvordering is niet aan bepaalde wettelijk voorgeschreven of uitdrukkelijke bewoordingen onderworpen. Aan die motiveringsplicht kan ook worden voldaan indien de machtiging zich door verwijzing naar stukken van het strafdossier de inhoud van die stukken eigen maakt.
Artikel 90quater, § 1, tweede lid, 4°, Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat op straffe van nietigheid de beschikking tot machtiging van een door die bepaling bedoelde bewakingsmaatregel de periode moet vermelden tijdens welke de bewaking kan worden uitgeoefend. Die periode mag niet langer zijn dan één maand te rekenen van de beslissing waarbij de maatregel wordt bevolen.
Uit die bepaling en de doelgebondenheid van het erin vervatte voorschrift volgt niet dat ingeval een machtiging wordt verleend voor een periode die de termijn van één maand overschrijdt dit leidt tot de nietigheid van de gehele machtiging. De nietigheid van de machtiging geldt slechts in zoverre de machtiging de maximale periode van één maand overschrijdt.