Het hof stelt met de eerste rechter vast dat het scheidsgerecht het recht van verdediging van BVBA T.S. heeft miskend door ambtshalve te besluiten tot ontoelaatbaarheid van de vordering van de vrijwillig tussenkomende partij, zonder haar de gelegenheid te geven daarover verweer te voeren.
Krachtens het op het ogenblik van de arbitrageprocedure toepasselijke art. 1704, 2, g) Ger.W. kan een arbitrale uitspraak worden vernietigd indien aan de partijen niet de gelegenheid is gegeven om voor hun rechten op te komen en hun middelen voor te dragen of indien er enige andere dwingend voorgeschreven regel van het scheidsgerechtelijk geding is miskend, voor zover deze miskenning van invloed is geweest op de arbitrale uitspraak.
De miskenning van het recht van verdediging heeft de nietigheid van de arbitrale uitspraak tot gevolg, ongeacht of die miskenning een invloed heeft gehad op de arbitrale uitspraak (zie in die zin: Cass. 25 mei 2007, Arr.Cass. 2007, 1109, RCJB 2010, 445, noot B. Hanotiau en O. Caprasse, P&B 2008, 92, noot M. Piers).
Het scheidsgerecht moet weliswaar de juridische aard van de door de partijen aangevoerde feiten onderzoeken en kan, ongeacht de omschrijving die zij daaraan hebben gegeven, de voor hem aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen, op voorwaarde dat het geen betwisting opwerpt waarvan partijen het bestaan hebben uitgesloten, dat het zich enkel baseert op feiten die hem regelmatig ter beoordeling zijn overgelegd en dat het noch het voorwerp noch de oorzaak van de vordering wijzigt; het moet daarbij evenwel het recht van verdediging eerbiedigen (vergelijk bv. Cass. 31 januari 2011, Arr.Cass. 2011, 344).