1. Allereerst wijst de rechtbank erop dat eiser geen bestuurder was, zodat verweersters standpunt, dat alleen een onschuldige benadeelde aanspraak zou kunnen maken op vergoeding, wat het ongeval betreft in de feiten daar al mank loopt.
2. Art. 29ter WAM (wet van 31 mei 2017) voorziet in een aangepaste vergoedingsregel en is als zodanig geen interpretatieve wet (Cass. 26 april 2018, AR nr. C.17.0578).
3. Door art. 25 van de wet van 31 mei 2017 wordt in de WAM een art. 33bis ingevoegd dat bepaalt dat de wijzigingen aan de wet (versta: door de wet van 31 mei 2017) van toepassing zijn op de verkeersongevallen die hebben plaatsgevonden vanaf de inwerkingtreding van deze wijzigingen. In casu zijn dus duidelijk de bepalingen van art. 19bis-11, § 2 WAM van vóór de wetswijziging van toepassing.
Om aanspraak te kunnen maken op vergoeding op basis van art. 19bis-11, § 2 WAM, moet een eiser, ook al was hij bestuurder geweest, niet bewijzen dat hij geen fout beging of, anders gezegd, geen aansprakelijkheid draagt (Cass. 24 november 2016, VAV 2017/1, 17).
Volgens de recente rechtsleer valt uit art. 19bis-11, § 2 WAM af te leiden dat de verdeling van de schadevergoeding betrekking heeft op een onderlinge verdeling tussen de verzekeraars en niet tegenwerpelijk is aan de benadeelde
Art. 25.3.b van de modelpolis in het geval waarin een voertuig bestuurd wordt door iemand die niet voldoet aan de door de wet en de reglementen daartoe gestelde vereisten, kent een regresvordering toe zowel tegen de verzekeringsnemer als tegen de verzekerde. Aangezien een dergelijk regres zijn oorsprong vindt in de niet-naleving van een wettelijk voorschrift, vereist het ook geen causaal verband tussen de begane overtreding en het ongeval.
Het regresrecht kan slechts worden uitgeoefend tot beloop van het aandeel van de verzekerde (betrokken bestuurder) in de aansprakelijkheid (vergelijk inzake vergoedingen op basis van art. 19bis-11, § 2 WAM: Pol. Oudenaarde, 17 december 2012, RW 2013-14, 313).