Auteursrecht en bewijsrecht
Krachtens artikel 870 Gerechtelijk Wetboek meent iedere partij het bewijs te leveren van de feiten die zij aanvoert. Op de titularis van auteursrechtelijke bescherming rust dan ook een stelplicht. Indien - zoals hier het geval is - de originaliteit van het werk in kwestie betwist wordt, moet deze partij de originaliteit aantonen en duidelijk maken welke elementen van het werk origineel zijn omdat zij de uitdrukking vormen van diens persoonlijkheid van de auteur, dus waarop hij zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzes. Zij moet daarenboven aantonen dat deze keuzes niet het gevolg zijn van technische functies.
De eiser die het bestaan van originaliteit inroept, zal vooreerst de bestanddelen van zijn werk moeten identificeren die voortvloeien uit zijn vrije en creatieve keuzes. De eiser zal dus moeten aantonen dat de vorm van zijn werk voortvloeit uit vrije keuzes, dus dat zij niet bepaald werd door interne of externe vereisten. Om aan te tonen dat de keuze niet volledig bepaald werd door een intern of extern vereiste, zal het volstaan een andere schepping bij te brengen die een andere vorm heeft aangenomen dan het werk waar de betwisting over bestaat, maar die dezelfde functie vervult.
Vervolgens kan de verweerder het vrije en creatieve karakter van deze keuzes trachten te weerleggen, in het bijzonder door anterioriteiten bij te brengen en zo een vermoeden van kopie in het leven te roepen. Om relevant te zijn, moeten de anterioriteiten aan drie voorwaarden voldoen: ze moeten het betwiste werk wel degelijk in tijd voorafgaan, ze moeten voldoende gelijkenissen vertonen en de eiser moet ze redelijkerwijze kunnen hebben gekend. De verweerder die minstens één werk kan bijbrengen die aan deze voorwaarden voldoet, geniet van een vermoeden van kopie ten laste van de eiser.
In een derde stap zal de eiser dit vermoeden kunnen weerleggen door aan te tonen dat het in werkelijkheid niet om een anteroiriteit gaat, dat deze een andere globale indruk nalaat of dat hij deze anterioriteiten redelijkerwijze niet kon kennen.
Indien de verweerder anterioriteiten heeft kunnen bijbrengen en de eiser deze niet heeft weerlegd, staat vast dat het werk niet origineel is.
In de andere gevallen, waarbij de originaliteit van het betwiste werk niet onmiddellijk werd weerlegd, bestaat een sterk vermoeden dat het werk voortvloeit uit de vrije en creatieve keuzes van de auteur en dat het niet werd gekopieerd. Er kan echter slechts stellig tot het bestaan van originaliteit worden besloten na een afweging van de belangen die aan de grondslag liggen van het criterium van de creatieve keuze.
In een vierde stap zal daarom moeten worden nagegaan hoe bij het toekennen dan wel het afwijzen van bescherming de belangen van de auteur op bescherming afwegen tegen het algemene belang van derden op vrije beschikking over het werk of de elementen ervan. Er zal met andere woorden moeten worden nagegaan of de ingeroepen vrije keuzes niet banaal zijn, in de zin dat anderen dezelfde keuzes zouden hebben gemaakt om het hetzelfde uit te drukken.
Vrije en creatieve keuzes van de auteur & de vereiste originaliteit:
Opdat een werk voor bescherming in aanmerking komt, dient er sprake te zijn van originaliteit. Volgens Studio 100 beschikt de afbeelding van Heidi over de vereiste van oorspronkelijkheid, omdat zij het resultaat is van de vrije en creatieve keuzes van de makers van de serie Heidi, Girl of the Alps. Volgens HEIDI.COM maakt het personage 'Heidi' geen oorspronkelijke creatie uit, aangezien het voortspruit uit de verbeelding van de auteur Johanna Spyri.
Krachtens artikel Xl.165, § 1 Wetboek van economisch recht heeft alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst het recht om het op welke wijze of in welke vorm ook, direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk te reproduceren of te laten reproduceren. De bescherming die de auteur geniet, geldt evenwel slechts met betrekking tot materiaal dat oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan.
Een intellectuele schepping is een eigen schepping van de auteur wanneer zij de uitdrukking vormt van diens persoonlijkheid. Dat is het geval wanneer de auteur bij het maken van het werk zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzes. Aan dit oorspronkelijkheidscriterium is voldaan wanneer de maker ervan, bij de keuze of de rangschikking van de gegevens van deze databank, zijn creatieve vaardigheden op een originele manier tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzes en zo in staat is zijn werk een 'persoonlijke noot' te geven.
Aan het oorspronkelijkheidscriterium is echter niet voldaan wanneer de uitdrukking van deze onderdelen door hun technische functie wordt bepaald, aangezien de verschillende manieren om een idee uit te voeren dan zodanig beperkt zijn dat het idee samenvalt met de uitdrukking ervan.
Volgens artikel Xl. 170 Wetboek van economisch recht wordt als titularis aangemerkt hij wiens naam of letterwoord waarmee hij te identificeren is als dusdanig, op het werk, op een reproductie van het werk, of bij een mededeling aan het publiek ervan wordt vermeld.
Dit vermoeden heeft betrekking ofwel op de oorspronkelijke auteur van het werk, ofwel op de overnemer van het recht, die een rechtspersoon kan zijn. Het gaat niet om een vermoeden van vaderschap, maar om een vermoeden van titulariteit of houderschap. Dit houdt in dat ook dat de auteur zich hierop kan beroepen, wanneer deze steevast bij elke reproductie of mededeling van het ter bescherming ingeroepen werk vermeld wordt. Dit vermoeden blijft overeind zolang er geen tegenbewijs wordt geleverd. Het feit dat degene die beweert titularis van het auteursrecht te zijn, doch niet de oorspronkelijke auteur is, sluit niet uit dat het vandaag de titularis is van de rechten.
Internationale bevoegdheid grensoverschrijdende schending auteursrecht