Artikel 6, 1. EVRM schrijft voor dat bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvordering eenieder recht heeft op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Artikel 6, 3., c) EVRM bepaalt dat eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd het recht heeft zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar zijn keuze.
Artikel 14, 3., d) IVBPR bepaalt dat hij die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd bij het bepalen van een tegen hem ingestelde strafvervolging het recht heeft in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze.
3. Uit die bepalingen en uit het algemene rechtsbeginsel van het recht op een eerlijk proces volgt dat een beklaagde het recht heeft om tegenwoordig te zijn bij het tegen hem gevoerde strafproces en te beslissen of hij zichzelf zal verdedigen, al dan niet met bijstand van een raadsman, dan wel zich te laten vertegenwoordigen door een raadsman. De beklaagde moet zijn strafproces daadwerkelijk kunnen volgen en eraan deelnemen, als hij dat wenst. Hij moet overleg kunnen plegen met zijn raadsman, hem instructies kunnen geven, verklaringen afleggen en tegenspraak kunnen voeren over het bewijsmateriaal.
4. Deze rechten, waarvan de naleving moet worden beoordeeld rekening houdend met de gehele rechtspleging, zijn evenwel niet absoluut. De enkele omstandigheid dat een beklaagde fysisch of psychisch niet in staat zou zijn om een gedeelte van de appelprocedure van een tegen hem regelmatig ingestelde strafvordering bij te wonen, heeft niet noodzakelijk tot gevolg dat het recht op een eerlijk proces zich ertegen verzet dat die rechtspleging spijts die onmogelijkheid verder doorgang vindt, voor zover het recht van verdediging afdoende is gewaarborgd.
Bij die beoordeling kan de rechter de redelijke termijnvereiste mee in overweging nemen.
Het staat aan de rechter te oordelen of rekening houdend met alle concrete elementen van de gehele rechtspleging eisers recht op een eerlijk proces en recht van verdediging voldoende zijn gewaarborgd door zijn vertegenwoordiging op de rechtszitting door zijn raadslieden tijdens de appelprocedure, vanaf de voorgehouden onmogelijkheid om persoonlijk aanwezig te zijn en zijn verdediging te voeren.
Met betrekking tot de (on)bekwaamheid om te zitting als beklaagde te verschijnen mag weerhouden dat:
• elke beklaagde het recht heeft om ofwel verstek te laten ofwel persoonlijk te verschijnen, al dan niet met bijstand van een advocaat, of om zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat;
• het inderdaad zo is dat een beklaagde niet kan worden verplicht om zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat;
• wanneer na meerdere uitstellen op verzoek van de verdediging wegens ziekte van de beklaagde blijkt dat er geen merkbare evolutie in het ziektebeeld van de beklaagde komt, deze ziekte de behandeling van de zaak niet in de weg staat;
• het recht van verdediging en het recht op een eerlijk proces van de eiser in dergelijke specifieke omstandigheden worden gevrijwaard door zijn recht om zich tijdens de behandeling van de zaak voor het appelgerecht te laten vertegenwoordigen door een of meerdere advocaten die zijn strafrechtelijke verdediging met kennis van zaken kunnen waarnemen;
• er anders over oordelen zou impliceren dat een chronisch zieke beklaagde die zich niet naar de rechtszaal kan begeven en tegen wie de strafvordering op regelmatige wijze werd ingesteld, nooit zou kunnen worden berecht.