De toekenning van een hoger bedrag dan het minimum wegens de aanzienlijke terugval in de economische toestand van de uitkeringsgerechtigde onderstelt een vergelijking tussen de daadwerkelijke economische situatie op het ogenblik van de echtscheiding en de situatie waarin de onderhoudsgerechtigde zou hebben verkeerd indien hij tijdens of ingevolge het huwelijk met de onderhoudsplichtige niet de keuzes had gemaakt die een invloed hebben gehad op zijn verdienvermogen door niet- of onderbenutting van zijn professionele mogelijkheden.
Bij het vaststellen van de hoegrootheid van het bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding wordt uiteraard ook rekening gehouden met de fiscale weerslag ervan voor beide partijen.
De uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding strekt er geenszins toe de uitkeringsgerechtigde louter in de levensstandaard van tijdens het samenleven als gehuwden te herstellen, hoewel hiermee rekening kan worden gehouden.
De rechter kan in het algemeen een vastgestelde aanzienlijke economische terugval van de onderhoudsgerechtigde gedeeltelijk compenseren door die mee in rekening te brengen bij het bepalen van het bedrag van de uitkering na echtscheiding.
Om de relatieve staat van behoefte van de onderhoudsplichtige te beoordelen, dient de rechter als zodanig geen rekening te houden met de financiële situatie en de levensstijl van de onderhoudsgerechtigde sinds de scheiding van de partijen.
Tot bepaling van de economische draagkracht van de onderhoudsplichtige wordt rekening gehouden met zijn werkelijke inkomsten, met zijn werkelijke lasten en met zijn daadwerkelijke mogelijkheden om inkomsten te verwerven.
De onderhoudsuitkering na echtscheiding wordt voorts bekomen uit de inkomsten én goederen van de onderhoudsplichtige, met deze beperking weliswaar dat de uitkering 1/3 van zijn netto-inkomsten (niet van zijn goederen) niet mag overschrijden (art. 301, § 3, derde lid BW). De netto-inkomsten betreffen het bedrag dat de onderhoudsplichtige overhoudt na aftrek van zijn fiscale en sociale lasten.
De omstandigheid echter dat de 1/3-grens aldus niet mag worden toegepast op het patrimonium (zoals de waarde van onroerende goederen, waardepapieren en kapitaal) zelf van de onderhoudsplichtige, betekent nochtans niet dat er geen rekening mag worden gehouden met de inkomsten van die goederen of met de inkomsten welke die goederen normaal voortbrengen.
Toekomstige en onzekere wijzigingen in de toestand van de partijen blijven buiten beschouwing.
De rechter houdt rekening met de vaststelling dat inkomsten van een partij kunstmatig laag worden gehouden wanneer deze in een eigen vennootschap werkt, waarbij de uitbetaalde inkomsten een vertekend en hoe dan ook veel te beperkt beeld geeft van de reële inkomsten. DE rechter kan hierbij onder meer rekening houden met
1) de aanzienlijke voordelen in natura via de vennootschap
2) de mogelijkheid om bijkomende inkomsten te verwerven die de onderhoudsplichtige binnen een goed verdienende en zelfs weliswaar kredietlastdragende vennootschap laat liggen.
3) fiscaal geraamde en dienovereenkomstig getaxeerde voordelen in natura
4) meerdere vormen van termijnsparen/aanvullend pensioensparen en bijkomende levensverzekeringen.
5) (vermaak)uitstappen, (vermaak)activiteiten, en veelvuldige vakanties die door de vennootschap gedragen worden
6) wagenpark
7) boten en/of catamaran....
De bedoelde voordelen kunnen, alles samengenomen, gerust worden geraamd op een bedrag van minstens 3.000 à 4.000 EUR per maand, met de bijhorende hoge levensstandaard van dien.
De netto-inkomsten die C. zich als zelfstandig manager van de BVBA C.C. toekent, zijn zo beperkt mogelijk gehouden.
Een en ander kadert in fiscale optimalisatie.