Het beroepsgeheim van de politieman zoals bedoeld in artikel 458 Sw. Betreft eerder een 'ambtsgeheim', nu een politieambtenaar nooit inlichtingen verkrijgt in persoonlijke naam maar in naam van de gemeenschap die hij vertegenwoordigt, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld advocaten of geneesheren aan wie de geheimen ten persoonlijken titel worden toevertrouwd (Antwerpen, K.I., 12 november 1999, Vigiles, 2000, blz. 100, met noot D. Lybaert, "het beroepsgeheim van de politieambtenaar t.o.v. de onderzoeksrechter, blz. 100 e.v., i.h.b. blz. 101- 102).
Indien het enkel gaat om materiële elementen die geen enkel geheim karakter hebben, is de politieman slechts gehouden door een deontologische verplichting van discretie. Hebben deze inlichtingen een geheim karakter dan krijgt die deontologische verplichting een wettelijk karakter (Brussel, 20 december 1988, R.W. 1988-1989, kol 1332, met noot L. Huybrechts; navolgbaar).
Een discretieplicht heeft niets te maken met artikel 458 Sw. 1867 (352 Sw. 2024) en heeft, in tegenstelling tot het beroepsgeheim, geen algemene wetsbepaling als grondslag. Eerder is het een gemeenschappelijke noemer voor een amalgaam van door de overheid, door een beroepsorganisatie of door particulieren opgelegde verplichtingen om bij het uitoefenen van een ambt of functie geen gegevens vrij te geven aan anderen dan aan diegenen die gerechtigd zijn om er kennis van te nemen ( ... )
Een discretieplicht kan zowel wettelijk, tuchtrechtelijk als contractueel van aard zijn.
Het bestaan van een discretieplicht belet niet dat er tegelijk nog een beroepsgeheim kan gelden ten aanzien van hetzelfde beroep of dezelfde persoon. Bij de handhaving van beide normen zal dan wel een onderscheid gemaakt moeten worden tussen de informatie die onder de discretieplicht valt en die welke gedekt is door het beroepsgeheim.
Commentaar
De discretieplicht wordt in de rechtsleer geïnterpreteerd als de verplichting om bij het uitoefenen van een ambt of functie geen vertrouwelijke gegevens vrij te geven aan anderen dan degenen die gerechtigd zijn om er kennis van te nemen.
Het beroepsgeheim legt de plicht op om vertrouwelijke gegevens geheim te houden.,
De discretieplicht vereist dat discreet wordt omgegaan met dergelijke gegevens.
De dragers van een gewone discretieplicht hebben niet ten persoonlijke titel in het kader van een vertrouwensrelatie informatie bekomen, maar wel in naam van de dienst waarvoor zij werken. Aldus hebben zijn een ‘intern spreekrecht’: met het oog op de verbetering van de organisatie, de werking van de dienst en de persoonlijke ambtsuitoefening, waarbij ze aldus het recht en zelfs de plicht hebben om informatie uit te wisselen met collega’s, ondergeschikten en hiërarchisch meerderen.
De schending van het beroepsgeheim wordt met een strafrechtelijke sanctie beteugeld, daar waar de schending van de discretieplicht slechts een arbeids- of tuchtrechtelijke sanctie of schadevergoeding tot gevolg kan hebben.
Het beroepsgeheim kan niet worden uitgebreid tot wie alleen maar tot discretie verplicht is
Het gedeelde beroepsgeheim maakt het mogelijk om vertrouwelijke gegevens aangaande cliënten te delen met hulpverleners die binnen eenzelfde context betrokken zijn bij de hulpverlening aan een bepaalde cliënt en die op hun beurt in dezelfde mate gebonden zijn door het beroepsgeheim, op voorwaarde dat de informatie-uitwisseling noodzakelijk is voor het hulpverleningsproces (“need to know”) en de cliënt geïnformeerd is.