De grove fout van een bestuurder volstaat niet om deze hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de schulden ingevolge het faillissement van de vennootschap. Deze fouten moeten ook bijgedragen hebben tot het faillissement. Deze grove fout is de fout die getuigt van niet verschoonbare zorgeloosheid en lichtzinningheid die grenst aan het opzet, zijnde een fout die de normale, voorzichtige bestuurder niet maakt en bovendien weet (of behoort te weten) dat deze fout schade aan de vennootschap zal veroorzaken.
Zwartwerk en fiscale ontduiking is een dergelijke fout, maar zij kan slechts weerhouden worden indien bovendien het bewijs kan geleverd dat deze fouten hebben bijgedragen tot het faillissement.
Het niet betalen van fiscale schulden kan niet zo maar als een zware fout worden aanzien. De verplichting tot betaling van fiscale schulden is immers een verplichting van de vennootschap en niet van de bestuurders. De tijdelijke niet betaling van fiscale schulden tijdens een periode van opschorting in afwachting van een overdracht (of betere tijden) kan niet als zware fout in hoofde van de bestuurders worden aanzien.
Zo kan ook in afwachting van een in het vooruitzicht gestelde overdracht van de onderneming tijdens een periode van opschorting van verlieslatende activiteiten zonder betaling van de fiscale schulden, niet zomaar aanzien worden als een fout van de bestuurders in de zin van artikel 1382 BW.
De grootste schuldeiser was RSZ die een schuldvordering indiende van ongeveer 1.650.000,00 EUR. Deze schuldvordering resulteerde grotendeels uit een onderzoek naar zwartwerk, waarbij de vennootschap samen met de zaakvoerders strafrechtelijk is veroordeeld voor ontduiking van RSZ -bijdragen in de periode 30 september 2004 tot 31 januari 2011.
Het BBI-onderzoek naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek leidde tot een akkoord met de fiscale administratie waarbij voor slot van alle rekening voor een beperkt aantal aanslagjaren onder de vorm van bedrijfsvoorheffing en BTW navorderingen werden vastgesteld waarvoor appellanten zich op 20 december 2013 hoofdelijk en ondeelbaar borg hebben gesteld.
In uitvoering hiervan hebben appellanten met persoonlijke middelen een bedrag van 198.283,89 EUR aan bedrijfsvoorheffing en 64.645,21 EUR aan BTW betaald.
Als kennelijk grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement wordt verwezen naar het zwartwerk en de fiscale ontduiking die in de vennootschap werd vastgesteld, en waaromtrent zowel een strafrechtelijk onderzoek als een onderzoek door de BBl werd gevoerd.
De feiten die aanleiding hebben gegeven tot de gevoerde onderzoeken dateren van de periode 30 september 2004 tot 31 januari 2011. De onderzoeken hebben hun beslag gekend en er werden strafrechtelijke veroordelingen uitgesproken en met de fiscus werd een regeling getroffen met betrekking tot de achterstallige belastingen.
De fiscale schulden die thans het voorwerp van de vordering uitmaken hebben niets te maken met deze vastgestelde feiten van zwartwerk. Aan de basis van deze fiscale schulden liggen geen strafrechtelijke feiten noch feiten van belastingontduiking. De schulden dateren van de periode van opschorting tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie en zijn veroorzaakt door het tijdelijk verderzetten van een verlieslatende activiteit met het oog op een zo gunstig mogelijke overdracht van het handelsfonds.