Met artikel 65/1 Wegverkeerswet, zoals vervangen door artikel 45 van de programmawet van 25 december 2016, heeft de wetgever een sui generis-procedure ingevoerd ertoe strekkend om indien een overtreder niet binnen een bepaalde termijn de hem voorgestelde minnelijke schikking heeft betaald, het openbaar ministerie de mogelijkheid te geven een bevel tot betaling uit te vaardigen dat ingeval van niet-betaling en de afwezigheid of de verwerping van betwisting moet leiden tot een uitvoerbare titel voor het bedrag van de voorgestelde minnelijke schikking, verhoogd met 35 procent en met desgevallend de bijdrage aan het Bijzonder fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders.
Met deze procedure beoogt de wetgever het openbaar ministerie in staat te stellen een uitvoerbare titel op te maken, zodat niet langer een beroep moet worden gedaan op een strafrechter om een overtreder aan wie een minnelijke schikking is voorgesteld tot betaling te dwingen. De wetgever wil immers de afhandeling van bepaalde verkeersstrafzaken stroomlijnen door het opleggen van een snelle, zekere en aan de concrete situatie aangepaste sanctie en dit volgens een procedure die aan de betrokkene een voldoende niveau van rechtsbescherming biedt. Doel is de werklast van de met vervolging en berechting van verkeersstrafzaken belaste overheden te verminderen, zodat meer tijd vrijkomt voor de behandeling van complexe dossiers.
Hoewel de regeling van het bevel tot betalen beoogt bij te dragen tot de handhaving van de verkeerswetgeving, strekt ze niet tot het opleggen van een straf in de zin van artikel 1 Strafwetboek, maar uitsluitend tot het creëren van een uitvoerbare titel. Door het uitvaardigen van een bevel tot betalen en de daarop volgende procedure wordt de strafvordering niet in werking gesteld en de in artikel 65/1, § 2, Wegverkeerswet uitgewerkte bezwaarprocedure kan er dan ook niet toe leiden dat de politierechtbank of in hoger beroep de correctionele rechtbank kennis neemt van de strafvordering voor de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het uitvaardigen van het bevel tot betalen. Het gegeven dat een uitvoerbaar bevel tot betalen een straf kan zijn in de zin van artikel 6 EVRM of dat indien de FOD Financiën niet binnen de drie jaar tot invorderen van het uitvoerbaar verklaard bevel tot betaling kan overgaan, het openbaar ministerie overeenkomstig artikel 65/1, § 10, Wegverkeerswet het recht tot sturen van de overtreder kan schorsen, doet daaraan geen afbreuk.
Uit de doelstellingen van de door artikel 65/1 Wegverkeerswet uitgewerkte regeling en de wetsgeschiedenis ervan waarin wordt aangegeven dat de politierechtbank het beroep ten gronde behandelt, volgt dat, ongeacht wat in het zesde en zevende lid van artikel 65/1, § 2, Wegverkeerswet is geschreven, de politierechtbank en in hoger beroep de correctionele rechtbank ingeval van een door artikel 65, § 2, Wegverkeerswet ingesteld beroep moeten onderzoeken of:
- het bij verzoekschrift ingesteld beroep voldoet aan de in artikel 65, § 1, eerste en tweede lid, Wegverkeerswet bepaalde tijds- en vormvoorwaarden;
- de in artikel 65/1, § 1, Wegverkeerswet bedoelde voorwaarden voor het uitvaardigen van het bevel tot betalen en de kennisgeving ervan zijn verenigd;
- wel vaststaat dat de persoon tegen wie het bevel tot betalen is uitgevaardigd de feiten op grond waarvan dit bevel is uitgevaardigd heeft gepleegd, wat veronderstelt dat wordt nagegaan of de voor de overtreding vereiste bestanddelen zijn verenigd, of die feiten aan de als overtreder aangemerkte persoon kunnen worden toegerekend en of de som waarvoor het openbaar ministerie het bevel tot betalen heeft uitgevaardigd wettig is.
Het staat aan de rechter om in het licht van dit onderzoek te beslissen of het beroep van de persoon tegen wie het bevel tot betalen is uitgevaardigd:
- onontvankelijk is, wat ertoe leidt dat zodra de beslissing van de rechter definitief is het bevel tot betalen uitvoerbaar wordt;
- ontvankelijk maar ongegrond is, wat er eveneens toe leidt dat zodra de beslissing van de rechter definitief is het bevel tot betalen uitvoerbaar wordt;
- ontvankelijk en gegrond is, wat als gevolg heeft dat het bevel tot betaling als niet bestaande moet worden beschouwd. Het is dan aan het openbaar ministerie om te oordelen of voor de feiten waarvoor het bevel tot betalen werd uitgevaardigd in het licht van de door de rechter gemaakte beoordeling de strafvordering alsnog kan worden ingesteld en vervolgens aan de strafrechter bij wie die strafvordering desgevallend aanhangig wordt gemaakt om daarover te beslissen.
Aannemen, op basis van een letterlijke lezing van artikel 65/1, § 2, zesde en zevende lid, Wegverkeerswet, dat de rechter zijn onderzoek van het door artikel 65/1, § 2, eerste en tweede lid, Wegverkeerswet bedoelde beroep moet beperken tot een onderzoek naar de ontvankelijkheid van dit beroep en dat elke ontvankelijkverklaring van een dergelijk beroep automatisch tot gevolg heeft dat het bevel tot betalen niet bestaande wordt, is niet alleen strijdig met de wetsgeschiedenis van de regeling, maar zou aan deze regeling elke zin ontnemen. Een ontvankelijk beroep dat volgens de wil van de wetgever met redenen omkleed moet zijn, zou volstaan en dit ongeacht op welke gronden het is gesteund, om aan het bevel tot betalen elke uitwerking te ontzeggen. Dat kan onmogelijk de bedoeling van de wetgever zijn geweest.