Let wel deze rechtspraak dient vandaag samengelezen met de nieuwe wet van 15 april 2018 tot oprichting van de ondernemingsrechtbank met nieuwe uitgebreide bevoegdheden..
Door de wet van 15 april 2018 draagt de rechtbank van koophandel de naam ondernemingsrechtbank vanaf 01/11/2018. De "voorzitter in handelszaken" heet thans "voorzitter in ondernemingszaken". De term "rechter in handelszaken" wordt "rechter in ondernemingszaken".
Begrippen als “handelaar” en “daden van koophandel” verdwijnen om plaats te maken voor het ondernemingsbegrip.
Het wetboek van koophandel is zo goed als volledig opgeheven met een verhuis van de artikels naar het WER. (wetboek van economisch recht)
Voor meer informatie over de ondernemingsrechtbank en haar bevoegdheid klik hier.
Voor veer informatie over het ondernemingsbewijsrecht klik hier
Voor het begrip onderneming klik hier
Vennootschappen met als maatschappelijk statutaire doel de activiteiten van accountants en belastingconsulenten zijn burgerlijke vennootschappen.
Boekhouders, fiscalisten worden gerekend tot de intellectuele dienstverleners of vrije beroepers. De schaarse wetgeving die een definitie van het “vrij beroep” vooropstelt definieert dit door o.m. te refereren aan de daden van koophandel: een vrij beroep is dan elke zelfstandige beroepsactiviteit die dienstverlening of levering van goederen omvat welke geen daad van koophandel uitmaakt.
De hoofdzakelijke criteria die rechtspraak en rechtsleer (hetzij afzonderlijk, hetzij in combinatie) in aanmerking nemen om het vrij beroep te karakteriseren zijn: het intellectueel karakter van deze beroepen (als men de lijst der daden van koophandel in art. 2 en 3 W.Kh. ontleedt, dan valt het op dat er geen of quasi geen diensten in voorkomen die intellectuele prestaties betreffen: dit vormt dan ook een belangrijk argument om te stellen dat dergelijke diensten burgerlijk van aard zijn), de traditionele opinie over een bepaald beroep (geldt een beroep in de gangbare maatschappelijke perceptie als een “handelaar”), het bestaan van een specifieke deontologie of een tuchtrechtelijk kader, de aard van de gepresteerde diensten, het universitair karakter van het diploma of de duur van de studies, e.d.m.
Wanneer ten slotte een specifieke wet of een wel bepaalde norm een beroep erkent, de toegang tot het beroep regelt, in tuchtrechtelijk toezicht op de uitoefening ervan voorziet en/of de titel ervan beschermt, kan men eveneens spreken van een vrij beroep, dat geen handelsactiviteiten behelst: voor boekhouders is zulks zeker het geval.
Het BIBF (Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten) verbiedt trouwens tuchtrechtelijk dat hun leden een handelsstatuut aannemen.
De handelsvorm van verweerster doet aan bovenstaande overwegingen geen afbreuk.
Er bestaat twijfel of artikel 574, 1° Ger.W. kan worden ingeroepen indien het vennootschapsrechtelijk deskundigenonderzoek gevorderd wordt ten aanzien van een burgerlijke vennootschap In dat verband wordt o.a. aangehaald dat artikel 168 W.Venn. een van het gemeen recht afwijkende bepaling is, waarin bovendien enkel sprake is van “de rechtbank” en waar geen expliciete melding gemaakt wordt van de rechtbank van koophandel.
Echter is de rechtbank te dezen voorstander van een soepele en mime interpretatie van artikel 574, 1° Ger.W.
Er is, volgens de bewoordingen van de dagvaarding (die bevoegdheidsbepalend zijn), bovendien wel degelijk sprake van een vennootschapsgeschil, waarbij eisers zich vragen stellen nopens de werking van de vennootschap en de wijze waarop deze wordt bestuurd, reden waarom zij een vennootschapsrechtelijk deskundigenonderzoek vorderen.
Het geschil is ontstaan uit rechtsbetrekkingen die niet zouden hebben bestaan indien de vennootschap niet was opgericht.
De stelling is ten slotte verdedigbaar dat de rechtbank van koophandel, de facto de ondernemingsrechtbank, a.h.w. de “natuurlijke” rechter is voor wat betreft conflicten in de schoot van de vennootschap, tussen actoren die - in een bepaalde mate - betrokken zijn bij het vennootschapsleven. De wetgevende evolutie toont overigens aan dat het de wil van de wetgever is om de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel op grond van artikel 574, 1° Ger.W. systematisch te verruimen.