Een handgift is geldig wanneer de schenker de onherroepelijke bedoeling heeft om te schenken en er een materiële eigendomsoverdracht plaatsvindt van het geschonken goed van de schenker (die schenkt) aan de begiftigde (die ontvangt).
Daaruit volgt dat eigenlijk vijf voorwaarden samen moeten bestaan opdat de schenking van hand tot hand geldig zij:
a) de handgift onderstelt dat een fysieke overdracht van goederen tussen de schenker en de begunstigde = de traditio — de inbezitstelling van de geschonken zaak;
b) de handgift onderstelt dat het gaat om een roerend, materieel en verplaatsbaar goed (bv. juwelen, meubilair, bankbriefjes, waardepapieren — kasbons aan toonder, aandelen aan toonder); vastgoed, aandelen op naam, cheques op naam zijn dus uitgesloten;
c) de handgift onderstelt, aan de zijde van de schenker de bedoeling om weg te schenken (= de animus donandi) (dus zonder dat in ruil daarvoor een tegenprestatie van materiële of economische aard wordt geëist), en aan de zijde van de begunstigde de aanvaarding van de geschonken zaak (= de acceptatio);
d) de handgift onderstelt dat de begunstigde onmiddellijk eigenaar wordt van het geschonken goed; de overdracht moet dus meteen (en niet op termijn) gebeuren;
e) uit de combinatie van punten c en d volgt dat de handgift definitief is m.a.w. de schenker kan zijn beslissing niet meer herroepen.
Wat de bewijsrechtelijke positie van de partijen betreft wil het Hof beklemtonen dat vermoed wordt dat het bezit deugdelijk is (het cassatiearrest van 4 december 1986 — R.W. 1986-87, 2147 — spreekt van het bij de wet in het voordeel van de bezitter ingestelde weerlegbaar vermoeden van deugdelijk bezit), zodat wie beweert dat het bezit gebrekkig is (= geïntimeerde L.) dit moet bewijzen; het bewijs van de ondeugdelijkheid — vooral de dubbelzinnigheid en de heimelijkheid van het bezit worden in casu ingeroepen om het vermoeden van eigendom te weerleggen — kan als materieel feit met alle middelen van rechtens gebeuren.
Het bezit is dubbelzinnig ingeval het, gelet op de omstandigheden, vatbaar is voor verschillende interpretaties, en met name ingeval er, in concreto beoordeeld, twijfel bestaat of de bezitter het goed onder zich heeft als eigenaar dan wel als houder.
Het bezit is heimelijk wanneer de bezitter niet onmiddellijk en spontaan, maar eerder achteraf en onder invloed van de kracht van het onderzoek moet toegeven dat hij de goederen bezat.
Is eenmaal bewezen dat zijn bezit dubbelzinnig of heimelijk is, dan kan de vermeende begiftigde de bescherming van artt. 2279 B.W. niet langer inroepen; hij dient dan het bestaan van de handgift te bewijzen overeenkomstig de regels van gemeen recht.