Partijen die feitelijk samenwonen en gezamenlijk bouwen op grond van een van hen, kunnen een onverdeeld opstalrecht vestigen door afstand van het recht van natrekking waarvan na de beëindiging van de relatie de gerechtelijke vereffening-verdeling kan worden bevolen.
Natrekking in het Nieuw Burgerlijk Wetboek: Art. 3.55. Algemene regel inzake natrekking
De eigenaar van een goed is tevens eigenaar van alle inherente bestanddelen van dat goed, overeenkomstig artikel 3.8, § 2. Indien een goed door de natuurlijke gang van zaken of door een handelen van de mens inherent bestanddeel wordt van een ander goed, treedt de natrekking onmiddellijk en van rechtswege in, onder voorbehoud van andere bepalingen in dit Boek.
Ondertitel 2. - Algemene bepalingen inzake roerende eigendom
Art. 3.56. Verwerking en oorspronkelijke eigendomsverkrijging
Indien het voorwerp van de eigendom door een derde zodanig wordt bewerkt dat hierdoor een nieuw goed ontstaat, gaat het op het goed rustende eigendomsrecht teniet, behalve indien de waarde van het goed aanzienlijk de kost van de arbeid en materialen voor de bewerking overtreft. In dat geval wordt de eigenaar van het oorspronkelijke goed eigenaar van het nieuwe goed.
Indien op grond van het eerste lid, de bewerker eigenaar wordt van het resultaat van de bewerking, is hij een vergoeding verschuldigd aan de eigenaar van het oorspronkelijke goed op grond van het contract dan wel op grond van de ongerechtvaardigde verrijking. In het omgekeerde geval kan de bewerker van de zaak aanspraak maken op een vergoeding op grond van het contract, dan wel op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
Art. 3.57. Roerende natrekking en oorspronkelijke eigendomsverkrijging
Wanneer twee roerende goederen met elkaar worden verenigd op dusdanige wijze dat ze inherente bestanddelen worden van een ruimer goed, behoort dit goed toe aan de eigenaar van het hoofdgoed. Het hoofdgoed is het goed dat functioneel noodzakelijk is of, in geval van functionele gelijkwaardigheid, het goed dat de waarde van het andere overtreft.
Indien geen van de goederen als hoofdgoed is aan te merken en zij aan verschillende eigenaars toebehoren, worden zij toevallige mede-eigenaars van het nieuwe goed, ieder voor gelijke helften.
Degene die op grond van deze bepaling zijn eigendomsrecht verliest, kan aanspraak maken op een vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking.