Krachtens art. 1184, derde lid BW moet de ontbinding van een wederkerige overeenkomst wegens wanprestatie in rechte worden gevorderd. Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie staat die regel er niet aan in de weg dat een contractpartij in een wederkerige overeenkomst op eigen gezag en op eigen risico beslist haar verbintenissen niet uit te voeren en kennis geeft aan de wederpartij dat zij de overeenkomst als beëindigd beschouwt. De rechtmatigheid van deze beslissing wordt ter beoordeling aan de rechter voorgelegd bij een latere vordering tot gerechtelijke ontbinding .
In de rechtsleer bestaat discussie over de kwestie of deze rechtsfiguur ook kan worden toegepast in geval van contractuele wanprestatie bij de uitvoering van een arbeidsovereenkomst.
In dit verband dient eraan herinnerd te worden dat een voor onbepaalde tijd gesloten arbeidsovereenkomst overeenkomstig art. 32, 3° Arbeidsovereenkomstenwet kan worden beëindigd door de loutere wilsuitdrukking van één van partijen, het ontslag.
Het ontslag, dat niet vergezeld gaat van een opzeggingstermijn, maakt onmiddellijk en definitief een einde aan de arbeidsovereenkomst, ongeacht de motieven die aan de oorsprong liggen van het gegeven ontslag. De rechter kan in een latere procedure enkel akte nemen van het definitieve einde van de arbeidsovereenkomst, kan deze niet zelf ontbinden en kan a fortiori niet beslissen dat de arbeidsovereenkomst (tijdelijk) verder moet worden uitgevoerd, zelfs niet wanneer hij van oordeel is dat er geen redelijke motieven aan de oorsprong liggen van het gegeven ontslag. De wetgever heeft bovendien in de Arbeidsovereenkomstenwet de voorwaarden en de gevolgen van de eenzijdige, buitengerechtelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk geregeld, o.m. in de artt. 35, 37 en 39.
Uit de samenlezing en de filosofie van de bepalingen uit de Arbeidsovereenkomstenwet die de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd gesloten arbeidsovereenkomst regelen, blijkt naar het oordeel van dit arbeidshof dat een eenzijdige, onmiddellijke en buitengerechtelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens contractuele wanprestatie van de wederpartij slechts rechtmatig is onder de strikte voorwaarden van art. 35 Arbeidsovereenkomstenwet.
Buiten het kader van art. 35 Arbeidsovereenkomstenwet dient de partij die overgaat tot ontslag een opzeggingstermijn in acht te nemen, ook wanneer het ontslag wordt gegeven wegens een contractuele wanprestatie door de wederpartij.
De partij die buiten dit kader overgaat tot onmiddellijk ontslag, kan binnen de grenzen van art. 18 Arbeidsovereenkomstenwet eventueel schadevergoeding vorderen voor de contractuele wanprestatie, maar zij is niet gerechtigd op betaling van een vergoeding van de schade die zij lijdt als gevolg van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Volgens de Arbeidsovereenkomstenwet heeft zij immers zelf de arbeidsovereenkomst onrechtmatig beëindigd en is zij in beginsel gehouden tot betaling van een beëindigingsvergoeding, inzonderheid een opzeggingsvergoeding, aan de wederpartij.