Krachtens art. 187, eerste en derde lid Sv. hebben de veroordeelde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij en de burgerlijke partij vijftien dagen de tijd om verzet aan te tekenen tegen een bij verstek uitgesproken strafvonnis. Die termijn loopt vanaf de regelmatige betekening van de bij verstek gewezen beslissing. Het tweede lid van hetzelfde artikel voorziet echter in een bijkomende termijn, uitsluitend voor de veroordeelde beklaagde aan wie het vonnis niet in persoon werd betekend, terwijl de burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij enkel beschikken over de gewone termijn van verzet waarin het eerste lid voorziet.
Let wel het recht op verzet in strafzaken werd grondig beperkt door de Potpourri II wet, waardoor het hierna weergegeven arrest relevantie en actualiteit mist. Voor de Potpourri II wet klik hier.
Opmerking: Er bestaat geen buitengewone termijn voor het aantekenen van hoger beroep in strafzaken (niet voor en niet na de Potpourri II wetgeving).
Wanneer het vonnis niet aan de persoon werd betekend, kan de veroordeelde beklaagde verzet aantekenen, wat de veroordeling tot de straf betreft, binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis kreeg. Indien niet blijkt dat hij kennis heeft gekregen van de betekening, kan de beklaagde nog in verzet komen totdat de termijnen van verjaring van de straf zijn verstreken. Wat de burgerrechtelijke veroordelingen betreft, kan hij in verzet komen tot de tenuitvoerlegging van het vonnis.
De “buitengewone” termijn van verzet bedoeld in art. 187, tweede lid Sv. eindigt op het ogenblik waarop de straf is verjaard. Als de beklaagde kennis krijgt van de betekening nadat de straf is verjaard, kan hij de verstekbeslissing niet meer op strafgebied aanvechten (Cass. 22 februari 1994, Arr.Cass. 1994, nr. 88).
Volgens art. 185 Sv. moet de beklaagde persoonlijk verschijnen of in de persoon van een advocaat. Indien een beklaagde bij verstek wordt veroordeeld, beschikt hij over het recht op een nieuwe beoordeling in feite en in rechte, waarbij hij wordt gehoord, tenzij hij afstand heeft gedaan van zijn recht om te verschijnen en zich te verdedigen of tenzij hij de bedoeling heeft zich aan de justitie te onttrekken.
Het recht om in verzet te komen tegen een verstekvonnis mag weliswaar worden omgeven met procedurele vereisten bij het aanwenden van rechtsmiddelen, maar die vereisten mogen het de beklaagde niet onmogelijk maken de beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden.
De rechter die over de ontvankelijkheid van het verzet moet uitspraak doen, oordeelt op onaantastbare wijze of en wanneer de betrokkene kennis kreeg van de betekening.
Bij betwisting is het niet de beklaagde die de afwezigheid van kennisname moet bewijzen. Het zijn integendeel het openbaar ministerie of de burgerlijke partij die het ogenblik van de kennisname van de betekening moeten aantonen wanneer zij zich op de laattijdigheid van het verzet willen beroepen.
Indien het verzet gedaan binnen de buitengewone termijn ontvankelijk is, gaat de bij verstek genomen beslissing teniet en herleeft de strafvordering. Naarmate er een groter tijdsverloop is tussen het verstekvonnis en de aanwending van het verzet zullen de nieuwe beoordeling van de zaak en de waarheidsvinding meer kunnen worden bemoeilijkt. Bovendien moet het recht van verdediging in een proces niet enkel vanuit het oogpunt van de beklaagde worden beoordeeld, maar ook vanuit het standpunt van de burgerlijke partij en het slachtoffer, wier situatie ten gevolge van het aanwenden van het verzet door de beklaagde eveneens kan worden beïnvloed.
Bovendien kan in geval van bewezen overmacht een buiten de termijn aangetekend verzet toch als ontvankelijk worden aangenomen . In dat geval kan het verstekvonnis niet meer als grondslag dienen voor wettelijke herhaling in geval van een nieuw misdrijf en zal het de gunst van de opschorting of de mogelijkheid van uitstel niet in de weg kunnen staan.
Overmacht die de ontvankelijkheid rechtvaardigt van het verzet dat na het verstrijken van de wettelijke termijn is ingesteld, kan “alleen voortvloeien uit een omstandigheid buiten de wil van de eiser om en die daardoor voorzien noch vermeden kon worden.
Krachtens artikel 3 van het KB nr. 301 van30 maart 1936 is de verlenging van de verzettermijn, overeenkomstig artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek (voor partijen die in België noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats hebben), alleen mogelijk binnen de buitengewone verzettermijn bedoeld in artikel 187, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en niet voor de gewone verzettermijn. De eersterechter heeft bijgevolg in het bestreden vonnis het verzet ten onrechte ontvangen.
Klik hier voor update hoger beroep strafzaken Potpourri II
Let wel
Wetswijziging van 6 december 2022
Uittreksel uit het aldus gewijzigde wetboek van strafvordering (Lees ook de bijdrage van Steven Van Overbeke, Nog maar eens nieuwe regels voor het hoger beroep in strafzaken: wijzigingen door de wet van 6 december 2022 om justitie menselijker, sneller en straffer te maken IIbis, RW 2022-2023, 1003 over de nieuwe regeling inzake volgappel
Zie Art. 203 WsV.
Uittreksel wetboek strafvordering
Art. 203.<W 31-05-1955, art. 2> § 1. [2 Het recht van hoger beroep vervalt]2 indien de verklaring van hoger beroep niet gedaan is op de griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen, uiterlijk [1 dertig dagen]1 na de dag van die uitspraak en indien het vonnis bij verstek is gewezen, uiterlijk [1 dertig dagen]1 na de dag van de betekening ervan aan de veroordeelde partij of aan haar woonplaats. <W 15-06-1981, art. 1>
[2 ...]2
§ 2. [2 Indien de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoger beroep heeft ingesteld beschikt het openbaar ministerie over een bijkomende termijn van tien dagen om hoger beroep in te stellen. Deze termijn loopt vanaf het verstrijken van de beroepstermijn van de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij.
Indien het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld, beschikken de beklaagde en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij over een bijkomende termijn van tien dagen om hoger beroep in te stellen. Deze termijn loopt vanaf het verstrijken van de beroepstermijn van het openbaar ministerie.
Is het hoger beroep tegen de burgerlijke partij gericht, dan beschikt deze over de bijkomende termijn van tien dagen om hoger beroep in te stellen tegen de beklaagden en de burgerrechtelijk aansprakelijke personen die zij in de zaak wil doen blijven, onverminderd haar recht incidenteel beroep in te stellen overeenkomstig paragraaf 4. Deze termijn loopt vanaf het verstrijken van de beroepstermijn van de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij die het hoofdberoep hebben ingesteld.]2
§ 3. Gedurende die termijnen en gedurende de rechtspleging in hoger beroep wordt de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst. De vonnissen over de strafvordering, buiten die van veroordeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, alsook de vonnissen over de burgerlijke rechtsvordering kunnen echter bij een speciaal gemotiveerde beslissing uitvoerbaar verklaard worden bij voorraad niettegenstaande hoger beroep.
§ 4. In alle gevallen waarin de burgerlijke rechtsvordering gebracht wordt voor de rechter in hoger beroep, kan de gedaagde bij een op de terechtzitting genomen conclusie incidenteel beroep instellen zolang de debatten in hoger beroep niet gesloten zijn.
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 88, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
(2)<W 2022-12-06/02, art. 22, 073; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Commentaar
Het tweede lid van artikel 203, § 1, Sv., waarin de termijn voor het volgappel van het openbaar ministerie was omschreven, wordt door artikel 22, 2°, wet van 6 december 2022 opgeheven en het bestaande artikel 203, § 2, Sv., waarbij in een bijzondere appelmogelijkheid voor de burgerlijke partij was voorzien wordt vervangen door een nieuwe paragraaf waarin het volgappel thans voor alle procespartijen wordt geregeld.
Het begrip volgappel na de wetswijziging wordt aldus een navolgend hoger beroep dat volgt op een eerder appel. Het is het beroep door een partij tegen wie er reeds eerder beroep werd ingesteld en dat als een zelfstandig beroep wordt aanzien en onderworpen is aan het grievenstelsel.