Een school begaat geen fout in d zin van art. 1382 B.W. door gebruik te maken van een bel om het begin en het einde van school- en lesuren te laten «doordringen».
Indien er hiervoor (milieu) normen zouden zijn, dan zou, bij overtreding van de norm, de aquiliaanse aansprakelijkheid automatisch toepassing vinden.
Maar het feit dat die normen er niet zijn, betekent nog niet dat er geen hinder door uit nabuurschap kan bestaan.
Wat de toepassing van art. 544 B.W. betreft, verstoort een luide bel het evenwicht in de uitoefening van de eigendomsrechten.
De eerste aanwezigheid van de ene (woning of school[bel] of de andere schept geen rechten en is niet determinerend om de stoornis in te schatten.
Hinder is, zeker wat de ernst ervan betreft, een in essentie subjectief begrip, in die zin dat het niet is omdat de eisers zich beklagen en andere buurtbewoners geen initiatief nemen, dat er geen bovenmatige hinder zou zijn.
Het is aan de rechter om vast te stellen of te onderzoeken of de hinder redelijkerwijze deel uitmaakt van een normaal maatschappelijk leven dan wel bovenmatig is en aanleiding kan geven tot sancties.
Een weerkerend signaal dat de aandacht moet trekken van de betrokkenen (leerkrachten en leerlingen), maar tegelijk trekt van niet-betrokkenen in de omgeving is rustverstorend.
Het levenspatroon en dag-nachtritme van de betrokken bewoners wiens rust verstoord wordt kan mede in rekening worden gebracht.
Dat enkel de eisers een procedure hebben ingesteld en geen andere huren is op zichzelf geen bewijs van hun abnormale gevoeligheid.
De afstand tussen de bron va de hinder en de plaats waar de hinder wordt ondervonden is geen argument wanneer op de plaats waar de hinder kan vastgesteld deze duidelijk aanwezig is.
Ook het feit dat de dienst leefmilieu van de stad er geen geluidsnormen bestaan (voor schoolbellen), de reden waarom deze dienst ook geen meting uitvoerde, is niet van aard te besluiten dat er geen stoornis kan teweeggebracht zijn (door de schoolbel).
Een verschil dient gemaakt tussen frequente verkeer van de straat versus een «opschrikkend» geluid, dat storender is.
Ook het nut van de hinderende toestand moet in rekening moet worden gebracht.
Zo heeft een schoolbel weinig nut wanneer de kinderen er niet of nauwelijks op reageren en na het afgaan van de bel de kinderen gewoon verder spelen en deze bel ook voor de leerkrachten geen aanleiding vormt om de kinderen samen te roepen.
In een dergelijke situatie kan vraag gesteld naar de zin van de schoolbel, zeker wanneer de school het in het verleden zonder schoolbel kon doen.
Materiële schade dient bewezen, evenals gezondheidsschade.
De rechter heeft niet de bevoegdheid om met toepassing van de burenhinderleer niet-bovenmatige hinder te verbieden: de vordering tot het verwijderen van de schoolbel kan derhalve niet worden toegewezen. Aldus zou immers ook de niet-bovenmatige hinder worden geweerd, wat een te zware zelfs ontoelaatbare sanctie zou zijn voor diegene die de hinder veroorzaakt.
Anderzijds kan inkasten van de schoolbel weliswaar niet het volledige geluid wegnemen, maar wel het bovenmatige niveau ervan voorkomen.
Aldus is voldaan aan de door de rechtsleer vooropgestelde nuance dat, terwijl de aquiliaanse vordering volledige schadevergoeding insluit er bij burenhinder enkel compensatie is, ofwel in natura ofwel bij wijze van equivalent; dit komt voor als de meest geschikte manier om het evenwicht tussen de erven te herstellen.