De wettelijke basis voor de theorie van de burenhinder is terug te vinden in de artikelen 3.101 en 3.102 BW. Met volgende cumulatief te vervullen toepassingsvoorwaarden:
- er is nabuurschap;
- de hinder is bovenmatig;
- de hinder is toerekenbaar aan de buur;
- de toerekenbare buur is gehouden het evenwicht te herstellen.
De hinder is bovenmatig indien de normale ongemakken van nabuurschap worden overschreden, wat een feitenkwestie is, door alle middelen van recht te bewijzen.
Artikel 3.101 BW vermeldt enkele criteria waarmee de rechter rekening kan houden om het bovenmatige karakter van de hinder in te beoordelen, namelijk het tijdstip (bv. dag of nacht), de frequentie en de intensiteit van de hinder, de eerst ingebruikneming en de publieke bestemming van het onroerend goed van waaruit de hinder wordt veroorzaakt. Deze opsomming is echter niet limitatief.
De vergunninghouder van een eventueel verontreinigende activiteit is omwille van de vergunning niet uitgesloten tot het veroorzaken van burenhinder.
De collectieve ingebruikneming houdt in dat rekening moet worden gehouden met het feit dat een groep van personen zich voor andere in een bepaalde omgeving komen vestigen, wat aan een bepaalde streek of wijk een specifiek karakter geeft, waardoor een bepaalde maat van hinder als normaal moet worden geduld, zoals onder meer blijkt uit de door verwerende partij aangehaalde rechtspraak.
De individuele eerste ingebruikneming houdt in dat de specifieke bestemming en (mogelijke hinderende) activiteiten van het hinder verwekkend erf op zichzelf in rekening genomen mogen worden. Het feit dat een bepaalde activiteit reeds aanwezig was vooraleer een buur die een eis instelt zich ter plaatse gevestigd heeft, is immers een tegenindicatie voor het abnormale karakter van de hinder.
Het is een fout te stellen dat hinder zintuiglijk is. Hinder heeft een bijzonder brede waaier van verschijningsvormen, zoals blijkt uit de omschrijving in Van Dale «het last hebben van iets».
Even foutief is de stelling als zou hinder enkel kwalificeren als burenhinder in de zin van artikel 3.101 NBW in de mate dat zij én het genot en het gevolg zijn van het genot van een goed, én het genot van het goed van de buur verstoren, wordt niet ingestemd.
Er kan geargumenteerd dat verontreiniging bestaat, ten gevolge van het gebruik van een onroerend goed waarvan een partij het genot en gebruik heeft, ook al is dit een historische verontreiniging. Argumenteren dat de historische vervuiling en de productie van de schadelijke stoffen zal worden uitgefaseerd naar de toekomst toe en dat daarmee de verontreiniging is beëindigd of zal beëindigen is in strijd met:
- de alsdan gehanteerde term «uitfaseren», die juist is en waarmee wordt bedoeld dat een chemisch proces kan worden beëindigd, en de gevolgen ervan niet onmiddellijk weg zijn,
- productie blijft bestaan en in de toekomst zal worden uitgefaseerd.
Het enige ter zake dienend is na te gaan of er hinder is.
Hierbij is het niet ter zake of deze verontreiniging al dan niet vrijwillig is en er in de toekomst aan wordt geremedieerd (gesaneerd) en wat de uiteindelijke finaliteit ervan is. Evenmin is het binnen de grenzen van de burenhinder relevant of deze verontreiniging vergund is. Dit zal van belang zijn bij de beoordeling van het bovenmatige karakter van de burenhinder. Niet meer, niet minder.
Als er verontreiniging is veroorzaakt door een buur dan is dit hinderlijk voor een andere buur en kwalificeert de hinder als burenhinder overeenkomstig artikel 3.101 BW.
Nadat vaststaat dat de verontreiniging hinder is, moet beoordeeld worden of deze burenhinder al dan niet bovenmatig is en aldus of deze hinder de normale ongemakken uit nabuurschap overtreft. Kortom beoordelen of het evenwicht is verstoord.
Het evenwichtsherstel beoogt het onevenwicht veroorzaakt door het gebruik en genot van het ene onroerend goed te herstellen ten aanzien van het (verstoorde) gebruiken genot van het andere onroerend goed.
Uit de stukken en de argumenten van eisende partijen blijkt dat zij aanvang 2000 gevestigd waren in Zwijndrecht en nadien in 2013 verhuisd zijn binnen Zwijndrecht naar meer agrarisch gebied, waarbij zij een moestuin, grotere tuin en dieren houden, meer in de nabijheid van verwerende partij.
Te dezen is er sprake van PFAS waarden in de grond en in het lichaam van eisende partijen die verhoogd is en wel in die mate dat redelijkerwijze niet kan worden gesteld dat de verhoogde waarden normaal zijn. Tot dit besluit wordt ook gekomen evenmin rekening houdend met het eerste ingebruiknemingscriterium.
De oorzaak ervan is de locatie van het onroerend goed. Dit kan evenmin redelijkerwijze worden betwist nu de door de Vlaamse Overheid in kaart gebrachte PFAS concentratie het hoogst is in de Provincie Antwerpen rondom de vestiging van verwerende partij. De locatie van het onroerend goed is de plaats waar het genots- en gebruiksrecht over het onroerend goed wordt uitgeoefend.
Door de uitoefening van hun gebruiks- en genotsrecht over het onroerend goed zijn de bloedwaarden abnormaal verhoogd van eisende partijen.
Indien eisende partijen op een andere locatie dezelfde gebruiks- en genotsrechten zouden uitoefenen over het onroerend goed dan zouden zij lagere, normale of minder abnormale bloedwaarden hebben.
Derhalve is de burenhinder bovenmatig en het evenwicht verstoord.
Verder dient nog onderzocht of het onevenwicht toerekenbaar is aan verwerende partij
Hier kan weerom verwezen worden naar de door de Vlaamse Overheid in kaart gebrachte PFAS concentratie, waarnaar gedingvoerende partijen verwijzen. Ook hier kan redelijkerwijze niet worden ontkend dat het grootste deel van de PFAS-verontreiniging in de provincie Antwerpen afkomstig is van de locatie van het onroerend goed waarover verwerende partij genots- en gebruiksrechten heeft.
Verwerende partij verwijst nog naar andere «hot spots» welke dan vooral brandweerkazernes betreft. Laat nu brandwerend schuim, aangewend door de brandweer, één van de (belangrijkste) producten zijn van verwerende partij, zoals zelf door verwerende partij gesteld.
Kortom: Er is burenhinder die de normale ongemakken uit nabuurschap overtreft en welke toerekenbaar is aan verwerende partij.
Aldus dringt herstel van het evenwicht zich op.
De achterdeur van de burenhinder kan niet zomaar aangewend om via de voordeur van de foutaansprakelijkheid binnen te komen. Het burgerrechtelijk begrip «schade» wordt meermaals gelijkgesteld met «de evenwichtsherstelmaatregel» overeenkomstig artikel 3.101, § 2 BW. Dit is onjuist.
Schadevergoeding en evenwichtsherstelmaatregel zijn onderscheiden juridische begrippen elk met een eigen rechtsgrond en finaliteit.
Het evenwichtsherstel beoogd het evenwicht tussen het gebruik en genot van het onroerend te herstellen. Alle andere componenten gerelateerd aan het begrip «schade» en welke het beoogde evenwicht niet bewerkstelligen zijn irrelevant bij de beoordeling over de herstelmaatregel.
De bodemsanering is een publiekrechtelijke aangelegenheid, weliswaar mede in een privaatrechtelijk belang maar dan als collectiviteit. De saneringsplicht enerzijds en de privaatrechtelijke aanspraken anderzijds hebben een andere oorzaak en voorwerp, en remedieert thans niet.
Eisende partijen tonen een gebruiks- en genotsderving aan van het onroerend goed, doordat het niet langer volledig gebruikt kan worden waartoe het is bestemd, omwille van de verontreiniging. De door hen gevorderde provisionele bedragen wegens derving van het genots- en gebruiksrecht ten gevolge van het verstoorde evenwicht gedurende thans bijna tien jaar zijn in redelijkheid provisioneel begroot op EUR 2.000,00.