De beklaagden worden beiden vervolgd voor het belagen van de burgerlijke partijen, het heimelijk gebruik van een bewakingscamera en het niet verstrekken van informatie aan betrokkene(n) aangaande de verwerking van persoonsgegevens.
De klacht met burgerlijke partijstelling kadert in een reeds geruime tijd aanslepend burenconflict. De oprit van de beklaagden die leidt naar de garage, is belast met een erfdienstbaarheid waardoor hun buren, de burgerlijke partijen, dezelfde oprit mogen gebruiken om naar hun garage te rijden en hun voordeur te bereiken. Voor alle partijen vormt deze oprit, eigendom van de beklaagden, de enige mogelijke toegangsweg. Op 4 november 2013 plaatsten de beklaagden drie camera's: een camera die filmt in de garage van de beklaagden, een camera die de grond van de beklaagden voor hun garage filmt en een camera die de gedeelde oprit filmt.
Bij arrest van 15 februari 2013 van het hof van beroep van Gent werd de eerste beklaagde veroordeeld voor belaging, het heimelijk gebruik van bewakingscamera's en het verzuimen informatie te verstrekken aan de betrokkenen op het moment dat persoonsgegevens bij hem werden verkregen. De camera's registreren enkel bij beweging.
De beklaagden voeren aan dat de nu vervolgde feiten niet strafbaar zouden zijn omdat ze deze maal voor het plaatsen van de camera's alle wettelijke voorschriften van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's hebben nageleefd.
Het misdrijf belaging veronderstelt in beginsel geen inbreuk op een andere wet. Het naleven van de wettelijke verplichtingen voor het plaatsen van bewakingscamera's sluit niet noodzakelijk uit dat de beklaagden zich door het plaatsen van een of meerdere camera's schuldig maken aan het belagen van de burgerlijke partijen.
Om als een ernstige verstoring van de rust te worden aangemerkt in de zin van artikel 442bis Strafwetboek dient de zonder redelijke verantwoording aan de klager(s) berokkende verstoring objectief als een ernstige verstoring te worden beschouwd.
Uit de vaststellingen van de politie volgt dat inzake de aangevoerde verstoring van rust doordat de camera's de eigendom van de burgerlijke partijen zouden filmen, alvast nooit beelden van hun voordeur genomen worden. Bovendien is de garage van de burgerlijke partijen op de beelden onzichtbaar gemaakt en wordt het beeld enkel geactiveerd bij beweging, zodat er niet permanent beelden genomen worden.
De burgerlijke partijen kaderen de verstoring van hun rust algemeen in de onmin tussen hen en de beklaagden als buren, doch concretiseren nergens op welke wijze en in welke mate hun rust ernstig verstoord werd door de camera's die, volgens hen, in november 2013 werden geplaatst. De door de burgerlijke partijen bij hun klachtbevestiging aangevoerde verstoring van hun rust steunt op elementen die wat betreft het zicht op de voordeur feitelijke grondslag missen. Het hof stelt vast dat de subjectieve ernstige verstoring van de rust door aangevoerde feiten verder, wat betreft het zicht op de garage en de oprit, niet eens is geconcretiseerd maar enkel gesitueerd wordt in de context van de burenruzie. Uit de verklaring van de burgerlijke partijen volgt dat het feit van de plaatsing op zich als storend wordt ervaren.
Het is niet aangetoond dat de aangevoerde feiten objectief de rust van de burgerlijke partijen ernstig verstoren: de ernst van de verstoring mag immers niet afgewogen worden tegen de subjectieve ervaring van de burgerlijke partijen, maar tegen de gevolgen die deze feiten, in de algemene opinie, kunnen hebben voor de bevolking of het betrokken sociaal milieu.
Dat er onmin of zelfs een vete bestaat tussen buren, brengt niet mee dat de ene of de andere buur het recht wordt ontzegd op wettelijke wijze een camera te plaatsen, noch brengt de plaatsing van een camera in die omstandigheden noodzakelijk mee dat er sprake is van ernstige verstoring van de rust van de andere buur.