De bevoegdheden voortspruitende uit het ouderlijk gezag zijn geen absolute rechten.
Die bevoegdheden hebben integendeel steeds een doelgebonden karakter, in functie van de plicht van de ouders om hun kinderen op een serene en evenwichtige wijze naar volwassenheid te voeren.
Anderzijds worden er aan die bevoegdheden perken gesteld, onder meer doordat een kind eveneens over persoonlijkheids‐en grondrechten beschikt, die het met het voortschrijden van de jaren naar volwassenheid steeds zelfstandiger kan uitoefenen.
Dit betekent dat zowel het bestaan van die rechten als de zelfstandige uitoefening ervan door een minderjarige die op het portaal van volwassenheid staat, voor de ouders, die dit moeten eerbiedigen, een noodzakelijke progressieve afkalving van hun ouderlijk gezag teweegbrengt.
Het staat dan ook buiten kijf dat het inbreken in de persoonlijke computer van een bijna meerderjarige dochter, alsmede de registratie en het afdrukken in het geheugen ervan ‐zonder kennis en voorafgaande toestemming van de minderjarige ‐van gevoerde chatgesprekken van de minderjarige met derden, a fortiori met de andere ouder, in de gegeven omstandigheden een flagrante inbreuk uitmaakt van het recht op eerbiediging van zowel de correspondentie als van het privé‐, familie‐en gezinsleven van de minderjarige, gewaarborgd door de in België rechtstreeks werking hebbende art. 8.1. EVRM en art.16.1. IVRK, alsmede van het door art. 9.3. IVRK gewaarborgd recht van het kind om ongehinderd door de ene ouder, persoonlijke en rechtstreekse contacten te kunnen onderhouden met de andere ouder.
Bij afweging van die zware schendingen door de geïntimeerde van de persoonlijke levenssfeer van het kind in haar contacten met zijn moeder, moet naar het oordeel van het hof het recht op bewijsgaring door de eerstgenoemde in concreto alleszins ondergeschikt te blijven. De stukken die middels deze onregelmatige bewijsgaring werden verzameld dienen uit de debatten geweerd.
Hierbij kan erop gewezen dat in voorkomend geval ter zake zelfs sprake zou kunnen zijn van een misdrijf gepleegd tegen de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van informaticasystemen en van systemen die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, gesanctioneerd door art. 550bis e.v.
S.W.
Daarenboven dient de eerste rechter eveneens bijgetreden waar hij beslist heeft dat de geïntimeerde, bij gebrek aan andere relevante stavingstukken het op hem rustend schuldvermoeden overeenkomstig art. 306 (oud) B.W. niet weerlegt, en dit in dezelfde omstandigheden ook niet relativeert.