Krachtens art. 1675/7, § 1, eerste en tweede lid, en § 2 Ger.W. doet de beschikking van toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling een toestand van samenloop ontstaan tussen de schuldeisers en heeft zij de onbeschikbaarheid van het vermogen van de schuldenaar tot gevolg. Art. 1675/7, § 3 Ger.W. bepaalt dat de beschikking van toelaatbaarheid voor de schuldenaar het verbod inhoudt om, behalve met toestemming van de rechter, enige daad te stellen die een normaal vermogensbeheer te buiten gaat.
Uit de voornoemde wetsbepalingen vloeit voort dat het vermogen van een schuldenaar op het ogenblik dat hij tot de collectieve schuldenregeling wordt toegelaten, bestaat in een boedel en dat de uitoefening van de rechten van de schuldenaar hierop wordt overgedragen aan de schuldbemiddelaar. De schuldenaar behoudt wel zijn handelingsbekwaamheid, maar verliest de beschikking over zijn vermogen.
Tot de boedel behoren alle goederen van de schuldenaar op het ogenblik van de beschikking, alsmede de goederen die hij tijdens de uitvoering van de collectieve aanzuiveringsregeling verkrijgt . De boedel bevat ook de gemeenschappelijke goederen die deel uitmaken van de huwgemeenschap, zoals een onroerend goed dat deel uitmaakt van dit gemeenschappelijk vermogen (E. Van Acker, e.a., Praktische gids voor schuldbemiddelaars, Mechelen, Kluwer, 2013, p. 326, nrs. 569-570; B. Wylleman, «Collectieve schuldenregeling. Verkoop van onroerende goederen. Interferenties met het huwelijksvermogensrecht», CABG 2003, 54).
De schuldenaar die een onroerend goed wil verkopen, kan dit enkel doen met toestemming van de schuldbemiddelingsrechter, ook wanneer het een onroerend goed betreft dat deel uitmaakt van de huwgemeenschap. Het toezicht van de schuldbemiddelingsrechter op buitengewone daden van vermogensbeheer van de schuldenaar, beoogt te vermijden dat de schuldenaar met een collectieve schuldenregeling rechtshandelingen zou stellen die nadelig zouden zijn voor het gunstig verloop van deze regeling.
Ook een faillissement leidt tot een toestand van samenloop en doet een boedel ontstaan.
Art. XX-110 WER bepaalt dat een gefailleerde te rekenen van de dag van het vonnis van faillietverklaring van rechtswege het beheer over al zijn goederen evenals over de goederen die hij tijdens de procedure verkrijgt op grond van een oorzaak die het faillissement voorafgaat, verliest. Het faillissement leidt ertoe dat de curator als enige bevoegdheden heeft om de boedel te beheren (R. Jansen, «Het nieuwe insolventierecht in de notariële praktijk», Not.Fisc.M. 2018, 282).
Wanneer de gefailleerde onder het wettelijk stelsel gehuwd is, maken ook de gemeenschappelijke goederen uit de huwgemeenschap deel uit van de failliete boedel en strekken zij tot onderpand van de beroepsschulden, die een gemeenschappelijk karakter hebben. Het faillissement leidt er in dat geval dus toe dat ook de niet-gefailleerde zijn bestuurs- en beheersbevoegdheden over de huwgemeenschap verliest ten voordele van de curator (Gent 8 februari 1994, RW 1994-95, 1086; F. Aps, «Huwelijksvermogensrechtelijke implicaties» in Faillissement en reorganisatie, Mechelen, Kluwer, losbl., II.E.20, p. 12, 16-17; M. Bax, «De vermogenstoestand van de echtgenoten in geval van faillissement zowel in hun onderlinge verhouding als in de verhouding tot de massa van de schuldeisers», RW 1982-83, 40).
Art. XX.189 WER bepaalt uitdrukkelijk dat de curator de roerende en onroerende goederen uit het eigen vermogen van een gefailleerde echtgenoot zowel als uit hun gemeenschappelijk vermogen kan verkopen zonder de voorafgaande toestemming van de andere echtgenoot of de rechterlijke machtiging, voorgeschreven bij de artt. 215, § 1, 1418 en 1420 BW.
In de rechtsleer wordt verduidelijkt dat deze regel bestaat omdat de wetgever moeilijk kon aanvaarden dat het faillissement zou worden doorkruist door procedures vreemd aan het faillissement. Het wordt in het bijzonder als ondenkbaar beschouwd dat de echtgenoot van de gefailleerde het laatste woord zou hebben m.b.t. een verkoop door de curator van een goed van de gefailleerde (zie bv. I. Verougstraete, Manuel de la faillite et du concordat, Brussel, Kluwer, 2003, 556). De curator beslist dus alleen over de verkoop en vervolgt deze zelf, wat onroerende goederen betreft weliswaar op bevel en na machtiging van de rechter-commissaris en in voorkomend geval - voor een verkoop uit de hand - ook na machtiging van de ondernemingsrechtbank (cf. art. XX.193 WER en artt. 1190 en 1193ter Ger.W.).
De schuldenbemiddelingsrechter vermag aan de echtgenoot van een gefailleerde uiteraard geen machtiging te verlenen om, via de curator, een daad van vermogensbeheer te stellen m.b.t. een goed dat deel uitmaakt van de boedel van een faillissement. Dit zou immers afbreuk doen aan de bevoegdheden en prerogatieven van de curator. Aangezien de schuldenaar ingevolge het faillissement geen daden van vermogensbeheer mag stellen m.b.t. een goed dat deel uitmaakt van de boedel van een faillissement, kan hij hiertoe ook niet gemachtigd worden door de schuldbemiddelingsrechter.
Wanneer de curator van het faillissement de machtiging toelating verzocht en verkreeg in het kader van de faillissementsprocedure respectievelijk van de rechter-commissaris en van de ondernemingsrechtbank om het onroerend goed dat deel uitmaakt van de huwgemeenschap uit de hand te verkopen kan de curator strikt genomen genomen, mede in het licht van de machtigingen die hij in het kader van de faillissementsprocedure ontving, deze verkoop zonder toestemming van de echtgenoot van de gefailleerde vervolgen. Het feit dat deze laatste na het faillissement werd toegelaten tot een collectieve schuldenregeling, verandert niets hieraan.
Aangezien de curator mag handelen zonder toestemming van de gefailleerde en zijn echtgenoot, mag hij ook handelen zonder toestemming van de schuldbemiddelingsrechter. Het toezicht van de schuldbemiddelingsrechter is immers beperkt tot de (buitengewone) daden van vermogensbeheer die door de schuldenaar in collectieve schuldenregeling zelf worden gesteld. Een wettige verkoop buiten zijn wil om, door de curator van een faillissement, valt hier dus niet onder.
Ook de curator behoeft geen bijkomende machtiging te verkrijgen van de schuldbemiddelingsrechter. De redenen die een toezicht op buitengewone daden van vermogensbeheer rechtvaardigen, gelden niet voor de curator, die een gerechtelijk mandataris is, en die geacht wordt het faillissement als een goed huisvader te beheren, met het oog op vereffening van schulden.