Het is van fundamenteel belang in een democratische rechtsstaat dat de hoven en rechtbanken het vertrouwen genieten van het publiek en van de procespartijen.
Daartoe vereisen de artikelen 5.4 en 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens dat de rechtscolleges waarop die bepalingen van toepassing zijn, onpartijdig zijn.
Die onpartijdigheid dient op twee manieren te worden onderzocht.
1. De subjectieve onpartijdigheid, die wordt vermoed tot het bewijs van het tegendeel, vereist dat de rechter in een zaak waarover hij dient te oordelen, niet vooringenomen is, noch vooroordelen heeft, en dat hij geen belang heeft bij de uitkomst ervan.
2. De objectieve onpartijdigheid vereist dat er voldoende waarborgen zijn om ook een gerechtvaardigde vrees op die punten uit te sluiten.
Wat de objectieve onpartijdigheid betreft, moet worden nagegaan of er, los van het gedrag van de rechters, aantoonbare feiten bestaan die twijfel doen ontstaan omtrent die onpartijdigheid. In dat opzicht kan zelfs een gewekte schijn van partijdigheid belangrijk zijn.
Indien dient te worden onderzocht of een rechter in een concreet geval aanleiding heeft gegeven tot een dergelijke vrees, wordt het standpunt van de rechtzoekende in aanmerking genomen, maar speelt het geen doorslaggevende rol. Wat wel doorslaggevend is, is of de vrees van de betrokkene als objectief verantwoord kan worden beschouwd.
Een cumulatie, zelfs occasioneel, van een rechterlijk ambt met het beroep van advocaat dient zo veel als mogelijk te worden vermeden.
Het is immers niet denkbeeldig dat de aanwezigheid van advocaten in rechterlijke organen zou kunnen leiden tot een functieverwarring tussen de rechter en de advocaat en tot belangenverstrengeling, wat twijfels zou kunnen oproepen omtrent de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het rechtscollege, alhoewel laatstgenoemd risico aanzienlijk is getemperd door het toezicht uitgeoefend door het Hof van Cassatie op de rechtspraak.
Bovendien moet zo veel als mogelijk worden vermeden dat advocaten die in het ene dossier elkaars tegenstrever zijn, elkaar in het andere dossier ontmoeten als advocaat en rechter.
De objectieve onpartijdigheid komt evenwel niet in het gedrang door het loutere feit dat een advocaat deel uitmaakt van een rechterlijke instantie. De vraag of er bij een van de procespartijen een gerechtvaardigde vrees van partijdigheid bestaat, dient immers steeds in concreto te worden beoordeeld, rekening houdend met alle elementen eigen aan het dossier en met de overige procedurele waarborgen.
Krachtens artikel 437, eerste lid, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek is het beroep van advocaat onverenigbaar met dat van werkend magistraat. Omgekeerd zijn, krachtens artikel 293 van het Gerechtelijk Wetboek, de ambten van de rechterlijke orde onverenigbaar met het beroep van advocaat.
Uitzonderlijk maakt de wetgever niettemin een occasionele cumulatie van een rechterlijk ambt en het beroep van advocaat mogelijk. Zo bepaalt artikel 207bis van het Gerechtelijk Wetboek dat een doctor of licentiaat in de rechten die ten minste twintig jaar werkzaam is geweest aan de balie, tot plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep kan worden benoemd.
Bij zijn arrest nr. 29/99 van 3 maart 1999 heeft het Hof een beroep tot vernietiging van die bepaling verworpen, omdat het ging om een uitzonderlijke maatregel teneinde de gerechtelijke achterstand bij de hoven van beroep weg te werken en aangezien de wetgever de samenstelling van de aanvullende kamers bij de hoven van beroep met voldoende procedurele waarborgen had omringd.
Daarnaast bepaalt artikel 322, eerste tot derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek de voorwaarden waaronder een advocaat kan worden aangewezen om een verhinderde rechter te vervangen :
« In de rechtbanken van eerste aanleg kan de verhinderde rechter vervangen worden door een andere rechter of door een plaatsvervangend rechter. Zijn er niet genoeg plaatsvervangende rechters, dan kan de voorzitter van de kamer, om de rechtbank voltallig te maken, een of twee, op het tableau van de Orde ingeschreven advocaten die ten minste dertig jaar oud zijn, oproepen om zitting te nemen.
In de arbeidsrechtbanken en in de rechtbanken van koophandel wordt de kamervoorzitter vervangen door de voorzitter van de rechtbank of door de rechter die hij aanwijst, of een plaatsvervangend rechter.
De verhinderde rechter in sociale zaken of in handelszaken wordt vervangen door een plaatsvervangend rechter in sociale zaken of in handelszaken. Bij onvoorziene afwezigheid kan de voorzitter van de arbeidsrechtbank een andere rechter in sociale zaken, naar gelang van het geval, werkgever, arbeider, bediende of zelfstandige, een rechter of een plaatsvervangend rechter of een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, aanwijzen om degene die verhinderd is te vervangen; in hetzelfde geval kan de voorzitter van de rechtbank van koophandel een andere werkende of plaatsvervangend rechter in handelszaken, een rechter of een plaatsvervangende rechter of een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, aanwijzen om de verhinderde assessor te vervangen ».
Een plaatsvervangend advocaat kan evenwel bijdragen tot een fundamenteel aspect van het recht op een eerlijk proces, namelijk het recht op een einduitspraak binnen een redelijke termijn.
Op de Staat rust, mede op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de verplichting om de rechterlijke organisatie in te richten op een wijze die de rechter in staat stelt om een procedure binnen een redelijke termijn af te ronden.
De aanwijzing van een advocaat om een onvoorzien afwezige assessor of magistraat te vervangen wanneer de zaak niet kan worden uitgesteld, draagt bij tot de eerbiediging termijnen in het recht en een snelle rechtsbedeling.
Gelet op het belang van een snelle uitspraak vanwege de (strafuitvoerings)rechtbank waarborgt de mogelijkheid om als ultimum remedium een advocaat aan te wijzen om een onvoorzien verhinderde assessor/magistraat te vervangen wanneer de behandeling van de zaak niet kan worden uitgesteld, bijgevolg een billijk evenwicht tussen het recht op een einduitspraak binnen een redelijke termijn en de beginselen van rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
De artikelen 828 tot 842 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende wraking en verschoning laten verder toe dat procespartijen die vrezen dat de advocaat die is aangewezen om een onvoorzien afwezige assessor in de strafuitvoeringsrechtbank te vervangen, niet aan de vereisten van subjectieve of objectieve onpartijdigheid voldoet, kunnen overgaan tot zijn wraking vorderen met toepassing van die bepalingen.
De aangewezen advocaat die weet dat er tegen hem een reden van wraking bestaat, dient zich krachtens artikel 831 van het Gerechtelijk Wetboek van de zaak te onthouden. Artikel 442 van het Gerechtelijk Wetboek, dat advocaten verplicht om rechters te vervangen indien zij daartoe worden geroepen in de gevallen bij wet bepaald, laat die advocaten overigens toe om te weigeren indien een reden van verschoning of van verhindering bestaat. Dit is steeds het geval wanneer zich belangenverstrengeling voordoet.
lees het integrale arrest via deze link