De consument is slechts verplicht om de juiste en volledige informatie te verstrekken die de kredietgever of de kredietbemiddelaar noodzakelijk achtten, en tot niets meer, terwijl aan de kredietgever (en de kredietbemiddelaar) een ondervragingsplicht wordt opgelegd. De medewerkingsplicht van de consument gaat echter niet zover dat hij spontaan ongevraagde informatie over zijn financiële toestand moet meedelen.
Niettegenstaande de niet correcte raadpleging van de gegevenscentrale van de N.B.B. en de gebrekkige informatie vanwege de kredietbemiddelaar, heeft de kredietgever geen verder onderzoek uitgevoerd of andere gegevens verzameld om de terugbetalingsmogelijkheden van verweerders adequaat te kunnen beoordelen.
Artikel 15 CKW (WCK) laat nochtans, door het gebruik van de woorden «onder meer», duidelijk uitschijnen dat de raadpleging en de informatie die bedoeld zijn in de artikelen 10 en 71 CKW, niet altijd kunnen volstaan.
Het door de verweerders (of de kredietbemiddelaar?) opgegeven doel van de lening, namelijk het afwerken van hun woning, is zo ruim en vaag dat het bij eiseres argwaan had moeten wekken en minstens tot een summier onderzoek aanleiding had moeten geven. Dan zou vlug de ware toedracht aan het licht zijn gekomen.
Een onvolledig nazicht van de kredietwaardigheid door de makelaar ontslaat de kredietgever niet van zijn verantwoordelijkheid.
Concordantietabel Wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet en het Wetboek van economisch recht
Art. 9, leden 1 en 2 WCK zie Art. VII.67, 3° WER
Art. 9, leden 3 WCK zie 4 Art. VII.67, 5° WER
Art. 10, lid 1 WCK zie Art.VII.69, § 1, lid 1. WER
Art. 10, lid 2 WCK Art. VII.69, § 1, lid 2WER
Art. 11 WCK zie art. VII 70 tot 72 VII WER
Art. 15 WCK zie art. VII 75 tot 77 WER
Art. 92 WCK zie VII. 201 WER