Deontologie is geen burgerlijk recht en ook geen strafrecht. Zo is een tuchtvergrijp daarom geen misdrijf, is een burgerlijke fout, daarom geen deontologische fout en is een deontologische fout daarom nog geen burgerlijke fout.
De voorliggende casus zal evenwel duidelijk maken dat een deontologische fout de burgerlijke aansprakelijkheid kan meebrengen wanneer deze tevens een wettelijke inbreuk uitmaakt.. Zo is de deontologie van een advocaat voor een groot deel ongeschreven, maar voor een steeds groter wordend gedeelte gecodificeerd in wetgeving, niet alleen in het gerechtelijk wetboek maar sinds kort ook in de deontologische codex. Deze tendens tot codificatie van de deontologie zien we ook in andere beroepsgroepen. Te dezen wordt geoordeeld dat de plicht tot waardigheid van de advocaat, ingeschreven in het burgerlijk wetboek burgerlijke verantwoordelijkheden ten aanzien van derden meebrengt die de loutere uitoefening van de lastgeving overstijgt.
Alvorens in deze zaak de aansprakelijkheid van de advocaat werd behandeld diende het Hof zich eerst uit te spreken over de aansprakelijkheid van de (per definitie onpartijdige) notaris die blind en zonder nazicht de vraag van een (per definitie partijdige) advocaat uitvoerde.
Als openbaar ambtenaar en als jurist mag van een notaris worden verwacht met betrekking tot de in zijn handen geconsigneerde gelden dat hij handelt als een normaal zorgvuldige en voorzichtige notaris in gelijkaardige omstandigheden geplaatst.
Wanneer gelden op de kwaliteitsrekening (derdenrekening) van een notaris worden gestort onder de banden van een bewarend beslag, hangende een procedure ten gronde, mag de notaris deze gelden niet vrij geven op loutere vraag van de advocaat van de tegenpartij, laat staan zonder informatie te hebben over de procedure ten gronde.
Wanneer de notaris een dergelijke vraag krijgt dient hij de bewarende beslaglegger dienaangaande nader voor te lichten vooraleer de in zijn handen geconsigneerde gelden vrij te geven.
Wat de aansprakelijkheid van de advocaat betreft, die aan de notaris opdracht geeft om ten onrechte geconsigneerde gelden op zijn derdenrekening te storten en deze daarna doorstort aan zijn cliënt, oordeelt het hof dat een lasthebber krachtens de regelen van de lastgeving wel degelijk in voorkomend geval, persoonlijk kan gehouden zijn ten overstaan van derden voor de foutieve handelingen die hij jegens hen zou stellen.
Hoewel de fout die een lasthebber binnen het kader van zijn mandaat begaat, de aansprakelijkheid van de lastgever rechtstreeks in het gedrang brengt, sluit die aansprakelijkheid in de regel, de persoonlijke aansprakelijkheid van de lasthebber niet uit, maar bestaat zij gelijktijdig met laatstgenoemde aansprakelijkheid.
De advocaat die een notaris opdracht geeft om ten onrechte geconsigneerde gelden op de derdenrekening van de advocaat te storten, waarbij de advocaat deze gelden ten onrechte vrijgeeft aan zijn cliënt, begaat een deontologische fout die gelijk te stellen is met een burgerrechtelijke fout overeenkomstig art. 1382-1383 B.W. waardoor derden schade kunnen lijden en aanspraak kunnen maken op vergoeding, te dezen de notaris doordat hij in beroepsaansprakelijkheid wordt aangesproken.
Een deontologische fout is een inbreuk op de plichtenleer van het beroep. De wettelijke grondslag hiervoor berust met betrekking tot advocaten op art. 455 Ger.W. volgens dewelke de raad van de Orde de opdracht heeft om de eer van de Orde van advocaten op te houden en de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid – die aan het beroep van advocaat ten gronde liggen en die een behoorlijke rechtsuitoefening moeten waarborgen – te handhaven.
In uitvoering daarvan heeft zich een plichtenleer ontwikkeld bestaande uit geschreven en ongeschreven regels die niet alleen op de beroepsuitoefening betrekking hebben, maar ook op andere aspecten voor zover zij betrekking hebben op de eer van de orde.
De burgerlijke fout in de zin van art. 1382-1383 B.W. en de deontologische fout begrippen maken begrippen uit die niet noodzakelijker samenvallen. Te dezen oordeelt het Hof dat er in hoofde van de advocaat die ten onrechte aan een notaris opdracht geeft om geconsigneerde gelden vrij te geven wel degelijk sprake is van een burgerrechtelijke fout in de zin van art. 1382-1383 B.W..
Waar niet kan verwacht worden dat een advocaat een informatieverplichting en nog minder een plicht van raadgeving heeft tegenover een derde die niet zijn cliënt is, dient een advocaat in zijn omgang met die derde (en in functie van diens hoedanigheid) toch een bepaalde loyaliteit aan de dag te leggen beantwoordende aan de vereisten van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid – die aan het beroep van advocaat ten gronde liggen, en waardoor een behoorlijke rechtsuitoefening kan worden gewaarborgd.
Die loyaliteitsverplichting geldt ipso facto ook ten aanzien van een notaris als openbaar ambtenaar (in wiens handen bewarend beslag is gelegd).
Het is niet omdat een lashebber in zijn hoedanigheid van advocaat van zijn cliënt instructies heeft om het voorwerp van een bewarend beslag te innen en door te storten, dat hij, op gevaar af de elementaire plichten van zijn beroep te miskennen, een derde daardoor schade mag berokkenen. Zo kan noch een lasthebber in het algemeen, noch een advocaat in het bijzonder het recht hebben om een instructie van een lastgever (cliënt) op eender welke wijze en in eender welke omstandigheden uitvoeren.