De oorzaak van het beslag is het bedrag van de schuldvordering van de schuldeiser t.o.v. de schuldenaar, in casu het bedrag waartoe de heer en mevrouw H.-C. gehouden zijn t.o.v. geïntimeerde wegens achterstallige personenbelastingen.
Het voorwerp van het beslag betreft de schuldvordering die de schuldenaars (de heer en mevrouw H.-C.) zelf bezitten ten aanzien van de derde-beslagene (appellante), namelijk de huurgelden die de schuldenaars van appellante ontvangen.
Volgens art. 1543 Ger.W. is de derde-beslagene, wiens schuld vaststaande en eisbaar is, ertoe gehouden om overeenkomstig zijn verklaring, afgifte te doen in handen van de gerechtsdeurwaarder van “het bedrag van het beslag”.
De verplichting tot afgifte is derhalve uitvoerbaar op het voorwerp van de schuldvordering van de schuldenaar op de derde-beslagene, zijnde het voorwerp van het beslag (zie: Cass. 11 april 1997, RW 1997-98, 186, noot E. Dirix).
De derde-beslagene is verplicht afgifte te doen in handen van de gerechtsdeurwaarder van de hele schuldvordering van de schuldenaar te zijnen laste, zijnde het voorwerp van het beslag. Hij mag m.a.w. het bedrag van het voorwerp van het beslag niet beperken tot de oorzaak van het beslag, ingeval het bedrag van de oorzaak van het beslag minder bedraagt dan het voorwerp van beslag.
Ingeval het bedrag van de oorzaak van het beslag (schuldvordering van de schuldeiser ten laste van de schuldenaar) het bedrag van het voorwerp van het beslag (schuldvordering van de schuldenaar ten laste van de derde-beslagene) evenwel overstijgt, wat het geval is in onderhavig geschil, rijst de vraag of appellante, die geen afgifte doet van het bedrag van het beslag (lees: voorwerp van het beslag, zijnde de huurgelden) niet alleen kan gehouden worden afgifte te doen van dit voorwerp van het beslag, zoals bepaald in art. 1543, eerste lid Ger.W. maar ook veroordeeld kan worden tot het geheel van de oorzaken van het beslag.
Het antwoord op deze vraag kan enkel bevestigend zijn, voor zover de derde-beslagene ook het afgifteverbod miskent, hem opgelegd in art. 1540, eerste lid Ger.W. Deze bepaling bevat de sanctie bij de miskenning van het afgifteverbod door de derde-beslagene.
Terwijl art. 1543 Ger.W. zich ertoe beperkt te bepalen dat een derde-beslagene ertoe gehouden is om na het verstrijken van een bepaalde termijn afgifte te doen van het voorwerp van het beslag, wat kan worden omschreven als zijn afgifteverplichting, en bij gebreke hieraan te voldoen daartoe kan worden veroordeeld op verzoek van de beslaglegger, bevat art. 1540 Ger.W. een sanctie van schuldenaarsverklaring tot de oorzaken van het beslag voor de derde-beslagene die het afgifteverbod miskent, namelijk de wettelijke verplichting miskent om vanaf de ontvangst van de akte houdende derdenbeslag het voorwerp van het beslag niet meer uit handen te geven.
Met andere woorden, de derde beslagene, die niet alleen weigert om het voorwerp van het beslag na het verstrijken van de termijn van ten vroegste twee dagen na het verstrijken van de termijn van vijftien dagen te rekenen van de aanzegging van het beslag aan de persoon of aan de woonplaats van de schuldenaar, af te geven maar bovendien de in beslag genomen tegoeden, ondanks hun onbeschikbaarheid, verder uit handen blijft geven en blijft uitbetalen aan de beslagen schuldenaar, kan op grond van art. 1540, eerste lid Ger.W. gewoon schuldenaar worden verklaard voor de oorzaken van het beslag (in casu het bedrag van de verschuldigde belastingen).