De Antidiscriminatiewet van 10.05.2007 voorziet in haar artikel 4, lid 4, "leeftijd" als één van beschermde criteria van discriminatie.
Artikel 28, § 1, van de Antidiscriminatiewet van 10.05.2007 luidt als volgt:
"Wanneer een persoon die zich slachtoffer acht van een discriminatie, het Centrum of een van de belangenverenigingen voor het bevoegde rechtscollege feiten aanvoert die het bestaan van een discriminatie op grond van een van de beschermde criteria kunnen doen vermoeden, dient de verweerder te bewijzen dat er geen discriminatie is geweest."
Dit is geen volledige omdraaiing van de bewijslast. de aanlegger moet immers aantonen dat er voldoende feiten voorliggen die het bestaan van een discriminatie op grond van leeftijd kunnen doen vermoeden.
De bewijslast wordt dus niet zomaar verschoven.
Artikel 7 van de Antidiscriminatiewet van 10.05.2007 luidt als volgt:
"Elk direct onderscheid op grond van één van de beschermde criteria vormt een directe discriminatie, tenzij dit direct onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn."
Artikel 8 van de Antidiscriminatiewet van 10.05.2007 bepaalt:
"In afwijking van artikel 7, en onverminderd de overige bepalingen van deze titel, kan een direct onderscheid op grond van leeftijd, seksuele geaardheid, geloof levensbeschouwing of een handicap in de in artikel 5, f 1, 4°, 5" en 7°, bedoelde aangelegenheden uitsluitend gerechtvaardigd worden op grond van wezenlijke en bepalende beroepsvereisten."
De aanlegger moet dus aantonen dat verwerende partij direct of indirect een onderscheid maakte ten aanzien van aanlegger op grond van zijn leeftijd.
Wanneer de verweerder werkgever aantoont dat het ontslag gebeurde om redenen die niets te maken hadden met de leeftijd faalt de aanlegger in zijn vordering.
Het oordeel van de werkgever om de ene werknemer te verkiezen boven de andere, behoort tot zijn prerogatieven en het komt de rechtbank niet toe om deze te beoordelen.