Dringende redenen tijdige en nauwkeurige kennisgeving
Artikel 35, derde lid van de wet 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten bepaalt dat ontslag om dringende reden niet meer zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn kan worden gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan de partij die zich hierop beroept.
De termijn van drie werkdagen begint slechts te lopen vanaf het ogenblik waarop de partij die het ontslag betekent, voldoende kennis heeft van de feiten (zie ook Cass. 11 januari 1993,JTT 1993, 58).
Dit impliceert dat de ontslaggevende partij met zekerheid kennis moet hebben van de feiten en van de omstandigheid dat ze aan de andere partij te wijten zijn.
Hij hoeft de feiten op dat ogenblik nog niet te bewijzen; dat kan in een later stadium.
Het feit is aan de partij die ontslag geeft bekend, wanneer deze omtrent het bestaan van het feit en de omstandigheden die daarvan een dringende reden zouden kunnen maken, voldoende zekerheid heeft om met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen, met name voor haar eigen overtuiging en tevens ten aanzien van de andere partij en ten aanzien van de rechtbank (zie ook Cass. 14 mei 2001, JTT 2001, 390).
Indien evenwel de feiten die aanleiding hebben gegeven tot een ontslag om dringende reden, door de ontslaggevende partij worden ingeroepen meer dan drie werkdagen na de datum waarop ze gebeurden, moet de ontslaggevende partij bewijzen welke omstandigheden voor gevolg hadden dat de feiten haar pas sinds ten vroegste drie werkdagen voor het ontslag ter kennis kwamen.
Zo kan het bijvoorbeeld noodzakelijk zijn dat de werkgever een onderzoek instelt vooraleer te beslissen al dan niet tot ontslag wegens dringende reden over te gaan.
Toch vloeit uit het artikel 35 van de wet op de arbeidsovereenkomsten voort dat de werkgever bij het voeren van dit onderzoek een relatieve snelheid aan de dag moet leggen (zie ook Cass. 17 januari 2005, Soc.Kron. 2005, 207, noot H.F.).
Het kan niet de bedoeling zijn om via een onderzoek de dwingende wetsbepalingen van artikel 35 van de wet op de arbeidsovereenkomsten te ontkrachten of te omzeilen (zie ook Cass. 22 mei 2000, JTT 2000, 369, concl. Adv.-gen. J. Leclercq).
Om tot een ontslag om dringende reden over te gaan moet de werkgever immers niet beschikken over alle bewijsstukken nopens de werkelijkheid en zwaarwichtigheid van de feiten. De zekerheid kan bestaan vóór het ogenblik waarop alle bewijsstukken in handen zijn van de werkgever.
Hetzelfde dient te worden gezegd omtrent een mogelijk verhoor van de betrokken werknemer.
Het verhoor van de werknemer mag echter niet worden aangewend om het vertrekpunt van de driedagentermijn te verplaatsen of kunstmatig aan te houden tot het geschikte moment (zie ook Arbh. Gent 13 september 1995, Soc.Kron. 1996, 31).
In het andere geval zou de ontslaggevende partij immers het dringende karakter van een ontslag om dringende reden helemaal uithollen.
Artikel 35, vierde lid van de wet 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten bepaalt vervolgens dat alleen de dringende reden waarvan kennis is gegeven binnen drie werkdagen na het ontslag kan worden aangevoerd ter rechtvaardiging van een ontslag zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn.
In de rechtspraak wordt beklemtoond dat de kennisgeving van de feiten met de grootste nauwkeurigheid en preciesheid moet gebeuren. Deze nauwkeurigheid is niet alleen noodzakelijk opdat de ontslagen partij zou worden ingelicht omtrent de feiten die haar ten laste gelegd worden, maar ook opdat de rechter zou kunnen nagaan of de ingeroepen reden zwaarwichtig genoeg is en of de voor hen ingeroepen redenen dezelfde zijn als die welke betekend werden aan de ontslagen partij (zie ook Cass. 2 juni 1976, RW 1976-77, 1022).
Het voorgaande impliceert dat er voldoende concrete gegevens moeten worden verschaft betreffende de aard, de plaats en het tijdstip van de feiten, alsmede van de omstandigheden waarin ze hebben plaatsgevonden.
Door een getuigenverhoor of andere bewijsmiddelen kan naderhand niet worden verholpen aan de onnauwkeurigheid waarmee de dringende reden ter kennis werd gebracht.
De bewijslast ligt ter zake bij de partij die het ontslag om dringende reden gegeven heeft. Artikel 35, achtste lid van de wet 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten bepaalt:
"De partij die een dringende reden inroept, dient hiervan het bewijs te leveren; bovendien moet zij bewijzen dat zij de termijnen voorzien in het derde en vierde lid geëerbiedigd heeft."
Vormvoorwaarden
Artikel 35, vijfde en zesde lid van de wet 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten legt de vormvoorwaarden op waaraan een ontslag om dringende reden moet voldoen om geldig te zijn naar de vorm:
"Op straffe van nietigheid, geschiedt de kennisgeving van de dringende reden hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij bij gerechtsdeurwaardersexploot.
Deze kennisgeving kan ook geschieden door afgifte van een geschrift aan de andere partij."
Artikel 35, tweede lid van de wet 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten bepaalt:
"Onder dringende reden wordt verstaan de ernstige tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen de werkgever en de werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt."
Het feit dat het ontslag om dringende reden rechtvaardigt, is het feit zelf samen met alle omstandigheden die het de aard van een dringende reden kunnen geven (zie ook Cass. 6 september 2004, RW 2004-05, 742).
Niet elke fout of tekortkoming is derhalve een dringende reden. De fout of de tekortkoming dient ernstig te zijn en dient elk vertrouwen in de andere contractpartner weg te nemen.
Het doet niet ter zake of de zware tekortkoming al dan niet met opzet gepaard ging.
De intrinsieke zwaarwichtigheid van de fout maakt een essentieel bestanddeel uit van de dringende reden.
De zware fout dient bovendien de professionele samenwerking tussen werkgever en werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk te maken. En dit op onherroepelijke wijze.
Bijgevolg is vereist dat de door de werknemer gestelde handeling(en) van dien aard is dat elk vertrouwen en geloof in het verder zetten van de contractuele verhouding onmogelijk wordt.
Wanneer de fouten van de werknemer de arbeidsverhoudingen tussen de werknemer en de werkgever niet dadelijk en volledig onmogelijk maken, leidt de rechter hieruit wettig af dat die fouten geen dringende reden opleveren.
Artikel 35, achtste lid van de wet 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten bepaalt:
"De partij die een dringende reden inroept, dient hiervan het bewijs te leveren; bovendien moet zij bewijzen dat zij de termijnen voorzien in het derde en vierde lid geëerbiedigd heeft."
De ernst van het ontslag om dringende reden vereist een vaststaand bewijs van de feiten die aan de werknemer worden verweten. Ernstige twijfel over het bestaan van de ingeroepen fout, speelt in het voordeel van de andere partij.
Dit bewijs mag worden geleverd met alle middelen rechtens.
Omtrent de zwaarwichtigheid van de feiten
Bij de beoordeling van de zwaarwichtigheid van de feiten dient de rechtbank zich te laten leiden door de concrete redenen die verwerende partij in het motiveringsschrijven heeft vermeld en op basis waarvan zij het ontslag om dringende reden heeft gestaafd.
Beperking van de feiten
Enkel de redenen die vermeld staan in het motiveringsschrijven worden beoordeeld.
Het is de rechtbank niet toegestaan andere feiten toe te voegen of een andere interpretatie te geven aan de feiten dan degene die verwerende partij eraan heeft gegeven.