Opdat dwaling als een wilsgebrek aanvaard wordt, moet zij aan drie voorwaarden voldoen, namelijk
1) de dwaling bestaat op het ogenblik van de contractsluiting;
2) zij betreft de zelfstandigheid van de zaak;
3) zij is verschoonbaar in de persoon van de dwalende partij
Het slachtoffer van een dwaling kan een bijkomende schadevergoeding op grond van de artikelen 1382-1383 B.W. verkrijgen,
Bij dwalen heeft men bij het sluiten van het koop/verkoopcontract een verkeerde voorstelling van een bestanddeel van de overeenkomst die men als partij wil sluiten. Het moet gaan om een dwaling op het ogenblik van het sluiten van het contract. Volgens artikel 1110 B.W. is dwaling bovendien slechts een oorzaak van nietigheid, wanneer zij de zelfstandigheid betreft van de zaak die het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt. Zij moet derhalve essentieel of doorslaggevend zijn. Tenslotte mag de vergissing niet te wijten zijn aan een fout van de persoon die dwaalt, aangezien de dwaling verschoonbaar dient te zijn.
Op grond van artikel 1315 B.W. draagt elke partij de bewijslast van de feiten waarop zij zich beroept.
Bijgevolg dient de partij die beweert misleid te zijn het bewijs te leveren van de beweerde misleiding.
Te dezen beweerde een koper dat de verkoper te kort is geschoten in haar precontractuele informatieverplichting door de koper, voorafgaandelijk aan en minstens op het ogenblik van het sluiten van de koop/verkoopovereenkomst met betrekking tot het voertuig HUMMER H2, niet in kennis te hebben gesteld van het feit dat het verkochte voertuig een vrachtwagen was en geen lichte vrachtwagen of bestelwagen, alsmede van het feit dat voor het besturen van het kwestieus voertuig een rijbewijs C vereist is.
Hierbij dient men voor ogen te houden dat het bewijs van het niet nakomen van een informatieverplichting te herleiden is tot het bewijs van een zogenaamd negatief bewijs, zodat algemeen wordt aanvaard dat de rechter terzake een zekere soepelheid in acht neemt en de vrijheid heeft het bewijs van niet-nakoming af te leiden uit vermoedens die volgen uit de omstandigheden van de zaak, en die met andere woorden op een voldoende waarschijnlijkheid van het beweerde feit wijzen.
Uit overeenstemmende elementen kan de tekortkoming in de informatieplicht worden afgeleid zoals te dezen-
- de advertentie waarin het voertuig HUMMER H2 wordt omschreven als ~auto"
- de uitprinten van websites van de verkoper waarin het voertuig werd omschreven als ~lichte bestelwagen" en ~4x4",en
- het ontbreken van elk nuttig gegeven in de bestelbon omtrent het kwestieus voertuig
Deze elementen leveren samen voldoende overeenstemmende aanwijzingen en zwaarwichtige vermoedens dat de verkoper is tekort geschoten aan haar precontractuele informatieverplichting, nu de goede trouw vereist dat een beroepsverkoper van auto's, wanneer hij contracteert met een lee, zorgt voor een nauwkeurige en ondubbelzinnige redactie van de contractuele informatie, en dit des te meer geldt wanneer het gaat om een uitzonderlijk voertuig zoals de HUMMER H2.
De koper had aldus bij het sluiten van het koop/verkoopcontract een verkeerde voorstelling van een bestanddeel van de overeenkomst die zij als partij wilde sluiten, te weten dat het kwestieus voertuig ging om wat men onder een normaal voertuig (auto, 4x4, lichte bestelwagen) dient te verstaan, waarvoor een rijbewijs B is vereist, terwijl het in werkelijkheid ging om een vrachtwagen, waarvoor een rijbewijs C is vereist om het te mogen besturen.
Het gaat derhalve in hoofde van geïntimeerde om een dwaling die bestaat op het ogenblik van de contractsluiting, zodat de eerste voorwaarde van dwaling is vervuld.
Teneinde het rechtsverkeer en de rechtszekerheid niet in het gedrang te brengen heeft de wetgever inzake dwaling een restrictie ingebouwd in die zin dat dwaling door een van de partijen begaan slechts tot nietigverklaring van het contract kan leiden indien het gaat om een dwaling nopens de zelfstandigheid van de zaak.
Onder de “zelfstandigheid van de zaak" moet worden verstaan “ieder element dat een partij er hoofdzakelijk toe bepaald heeft het contract aan te gaan, zodanig dat zonder dit element het contract niet zou zijn gesloten" of nog “ieder element dat doorslaggevend is geweest voor de partij om het contract aan te gaan, zodanig dat het contract zonder dat element niet zou zijn gesloten".
Opdat de vergissing als een rechtens relevante dwaling in aanmerking zou kunnen komen is dus vereist dat ze betrekking heeft op een element dat determinerend (doorslaggevend) is voor de toestemming van de partij, zodanig dat zonder dat element, het contract niet zou zijn gesloten.
Toegepast op de informatieplicht waarvan de niet-naleving via de dwaling wordt beteugeld, betekent dit dat de informatieplicht inhoudelijk (materieel) enkel kan betrekking hebben op elementen die doorslaggevend zijn geweest om het contract te sluiten. Informatieplichten met betrekking tot bijkomende eigenschappen, waarvan de toestemming van de dwalende niet afhankelijk was, kunnen derhalve niet in aanmerking worden genomen.
Om het doorslaggevende karakter te beoordelen dient in concreto te worden gepeild naar de intentie van de dwalende zelf. Met andere woorden de zelfstandigheid van de zaak is een relatief begrip met een psychologische en subjectieve draagwijdte, waarbij naar de intentie van de dwalende moet worden gepeild. De bewijslast rust dus bij die partij die de dwaling inroept.
De wederpartij moet op de hoogte zijn of behoorde op de hoogte te zijn van het doorslaggevend belang dat een partij aan een bepaald element hechtte opdat een dwaling aangaande dat element als een wilsgebrek zou gelden. Met andere woorden het determinerend karakter van een bepaald element moet zijn opgenomen in de contractuele sfeer. De partij die de dwaling inroept moet aldus aantonen dat ze een determinerend element betrof en dat tevens aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan.
Om te bepalen of men al dan niet met een essentieel, dit is bij de contractsluiting doorslaggevend, element te maken heeft, moet onder meer rekening worden gehouden met het speciaal belang dat een partij - op een voor de wederpartij kenbare manier - aan de zaak hechtte, of de bijzondere bestemming die zij aan de zaak wou geven. In deze hypothese heeft de dwalende een precontractuele spreekplicht : zij moet haar wederpartij op de hoogte brengen van het belang dat zij aan een bepaald element hecht omdat, gelet op de aard van het contract of de omstandigheden van de contractsluiting, dit element normalerwijze niet als doorslaggevend wordt bestempeld. Bij het ontbreken van een bijzondere aanduiding, zoals in casu, zijn de volgens algemene opvattingen belangrijke eigenschappen en/of de normale bestemming in een contract van die aard als doorslaggevend te beschouwen.
Te dezen en dus bij de verkoop van een Hummer H2 aan een particulier heeft de koper de voor dat soort contract normale substantiële hoedanigheden op het oog. Zij had de aankoop van een voertuig dat onder de categorie ~auto" ,en meer in het bijzonder een voertuig dat onder het type “4x4" valt, op het oog, waarvoor voor het besturen het normale rijbewijs B van toepassing is.
De koper geniet aldus van een algemeen vermoeden dat iedere partij, bij het sluiten van een overeenkomst, steeds minstens die hoedanigheden nastreeft die normaal te vinden zijn bij een overeenkomst van die aard. Met andere woorden appellante zijnde de wederpartij van geïntimeerde - wordt dan ook vermoed hiervan op de hoogte zijn.
De verkoper moet aldus geacht worden op de hoogte te zijn geweest van de behoefte van de koper , nl. de aankoop van een voertuig 4x4 of een voertuig van gelijkwaardig aan een voertuig 4x4, waarvoor voor het besturen ervan het normale gangbare rijbewijs B geldt.
De niet vermelding van het feit dat een HUMMER H2 onder de categorie “vrachtwagen" valt en dat voor het besturen ervan een rijbewijs C vereist is houdt aldus een duidelijke tekortkoming in van de precontractuele informatieverplichting van appellante omtrent een element dat essentieel was voor geïntimeerde, aangezien de zaakvoerder van geïntimeerde, die slechts over een rijbewijs B beschikte, met een nauwkeurige en ondubbelzinnige contractuele informatie, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet zou gecontracteerd hebben met betrekking tot een voertuig waarvoor hij niet over het vereiste rijbewijs beschikte.
Bijgevolg kan de koper zich terecht op dwaling beroepen wanneer hij met het aangekochte voertuig niet kan rijden met een rijbewijs B..
Er is in casu wel degelijk sprake van een essentiële dwaling nu de koper geïntimeerde steeds de intentie heeft gehad een voertuig aan te kopen dat “onder de categorie auto" kan worden gecatalogeerd en appellante aan geïntimeerde een voertuig heeft verkocht dat daaraan op geen enkele wijze voldoet, nu het valt onder de categorie “vrachtwagen" waarvoor het besturen ervan een rijbewijs C vereist is.
Bijgevolg is eveneens de tweede voorwaarde van de dwaling, nl. de vereiste van een essentiële of substantiële dwaling, vervuld.
De dwalende partij kan de vernietiging van het contract maar bekomen indien ook een redelijk persoon in gelijkaardige omstandigheden zou hebben gedwaald. Diegene die zich op de dwaling beroept heeft de bewijslast van haar verschoonbaar karakter.
Elke contractant heeft een onderzoeksplicht of een verplichting om voldoende informatie in te winnen. Doet hij dat niet, dan is zijn dwaling niet verschoonbaar. Maar op de wederpartij rust ook een verplichting om informatie te verstrekken. Is een dwaling het gevolg van een fout van de wederpartij, dan is zij vaak verschoonbaar in hoofde van de dwalende partij. Hierbij dient evenwel eerst te worden nagegaan of men tot het bestaan van een informatieplicht kan besluiten in hoofde van de ene partij (aan de hand van het criterium van de bonus pater familias geplaatst in dezelfde omstandigheden), waarna vervolgens moet worden beoordeeld of de wederpartij volledig op deze meegedeelde informatie mag vertrouwen (eigen onderzoeksplicht).
Rekening houdend met de bijzondere aard van het voertuig, voorwerp van de koop/verkoop, (lichte vrachtwagen, waarvoor een rijbewijs C is vereist) en de deskundigheid van partijen (te dezen is de koper een leek op het gebied van voertuigen) dient te worden gesteld dat enerzijds de verkoper een informatieplicht had op deze punten en een fout heeft begaan door deze informatie niet te verstrekken aan de koper voorafgaand aan de koop/verkoopovereenkomst en anderzijds dat de door geïntimeerde aangevoerde dwaling (het niet weten en/of onderkennen dat de HUMMER H2 een lichte vrachtwagen betrof in plaats van een “autovoertuig ,en dat hiervoor een rijbewijs C is vereist), om de redenen hierboven en hierna aangehaald, door elk behoorlijk zorgvuldig persoon die hetzelfde beroep uitoefent als geïntimeerde in dezelfde omstandigheden zou zijn begaan, en dat het gedrag van de koper die de dwaling aanvoert, niet foutief was.
Wanneer de koper een onderneming is, betekent dit niet dat de koper als professioneel aankoper van voertuigen moet worden bestempeld. Een onderneming kan slechts als professioneel worden bestempeld met betrekking tot de activiteit die zij uitoefent, omdat zij alleen daaromtrent kan worden geacht de nodige kennis te bezitten. Ten aanzien van andere goederen en diensten kan zij net zozeer behoefte hebben als ieder andere leek aan informatie van een professioneel deskundige op dat terrein.
Dwaling is een oorzaak van nietigheid van de overeenkomst wanneer zij de zelfstandigheid betreft van de zaak die het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt. Onder zelfstandigheid van de zaak wordt verstaan ieder element dat doorslaggevend is geweest voor de partij om het contract aan te gaan, zodat het contract zonder dat element niet zou zijn gesloten.
Rekening houdend met het niet informeren door de verkoper als professionele verkoper van voertuigen aan een leek als koper van het feit dat het kwestieus voertuig dient te worden ingeschreven als vrachtwagen of met andere woorden een vrachtwagen betrof, alsmede van het feit dat voor het besturen van dat voertuig een rijbewijs C vereist is, dient te worden aangenomen dat het voorwerp van het koop/verkoopcontract het door de koper nagestreefde doel niet kan verwezenlijken en moet de verkoper worden geacht het belang te kennen dat de koper hechtte aan deze gebrekkige hoedanigheid, zodat de toestemming van de koper door een dwaling over de zelfstandigheid was aangetast.
Het slachtoffer van een dwaling kan een bijkomende schadevergoeding op grond van de artikelen 1382-1383 B.W. verkrijgen, indien de nietigverklaring niet van aard is de gehele schade te vergoeden.
De precontractuele fout bestaande in de schending van een precontractuele informatieverplichting door de informatieschuldenaar kan slechts aanleiding geven tot aansprakelijkheid op grond van de artikelen 1382-1383 B.W., indien zij de oorzaak is van de schade opgelopen door de informatieschuldeiser.
Het oorzakelijk verband kan naar Belgisch recht worden geconcretiseerd aan de hand van de equivalentieleer : een fout wordt als oorzaak in aanmerking genomen indien, zonder die fout, de schade zich niet zou hebben voorgedaan zoals ze zich in concreto voordeed.
Uit de feitelijke elementen van onderhavige zaak kan worden afgeleid dat indien de informatieschuldeiser de voormelde informatie wel zou ontvangen hebben, zij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het contract tot aankoop van het kwestieus voertuig niet zou hebben gesloten, aangezien mag worden aangenomen dat ieder voorzichtig en zorgvuldig zaakvoerder geen voertuig gaat aankopen voor een vennootschap , waarvoor hij niet over het vereiste rijbewijs beschikt en dat dus op stal zou moeten blijven.
De koper als informatieschuldeiser zou er bijgevolg beter aan toe zijn geweest indien hij het contract niet zou hebben gesloten, nu zij alsdan in ieder geval geen tijd zou hebben moeten besteden in verband met de aankoop en financiering van het voertuig (hetgeen achteraf allemaal nutteloos bleek), zodat er wel gelijk sprake is van schade in hoofde van de koper
In principe moet de gehele schade worden vergoed. De vergoeding moet de benadeelde zo goed mogelijk in de toestand brengen waarin hij zich zou bevonden hebben indien de fout niet was begaan, en dit ten laste van de aansprakelijke.
Rekening houdend met de door de koper verloren tijd met betrekking tot de aankoop en financiering van het voertuig (bestaande in o.a. onderhandelingen, verplaatsingen, briefwisseling enz ... ) komt een door de koper gevorderde schadevergoeding van 2.500,00 EUR, ex aequo et bono herleid op 1.250,00 EUR, billijk en gerechtvaardigd voor.
Zie ook dwaling in het NBW