De executierechter kan immers niet ingrijpen in de omvang van de dwangsom om billijkheidsredenen, (K. BROECKX, "Dwangsommen voor de beslagrechter" in P. T AELMAN (ed.), PUC Willy Delva XLI - Efficient procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Wolters Kluwer, 2016, (673) 699, nr. 64).
Dit neemt niet weg dat zelden tot het onredelijke wordt veroordeeld, weze het dat hiertoe het recht soms creatief wordt bedreven.
Te dezen werd een veroordeling opgelegd tot verwijdering van een filmpje op YouTube onder verbeurte van een dwangsom van € 5000 per uur vertraging waarop een filmpje van YouTube niet was weggehaald. Het filmpje werd verwijderd en er werd nadien een nieuw filmpje geplaatst met ongeveer dezelfde inhoud.
De dwangsom werd betekend voor een bedrag van € 12.181.014,52, zijnde het bedrag per uur berekend. Hiertegen werd verzet aangetekend bij de beslagrechter. De beslagrechter oordeelde dat het bevel tot betalen slechts regelmatig en rechtmatig betekend was voor een bedrag van € 10.000. Hiertegen werd beroep aangetekend.
In hoger beroep werd aangehaald bij wijze van verweer tegen de dwangsom, dat de dwangsom enkel kon gelden voor het oorspronkelijke geweerde filmpje en niet voor elk toekomstig nieuw filmpje. Het verweer ging ervan uit dat de rechter geen preventieve censuur kan opleggen die tegen de grondwet zou indruisen.
De rechter in graad van beroep stelde dat dit standpunt niet correct en niet ernstig was. Een dwangsom zou anders geen enkel nut hebben wanneer een lasterlijk filmpje zou kunnen weggehaald worden om nadien er onmiddellijk een ander lasterlijk filmpje op te plaatsen.
Evenmin weerhield de rechter in graad van beroep het verweer dat de dwangsom geen uitwerking meer kon hebben gelet op een tussengekomen vonnis door de bodemrechter. Dit verweer werd afgewezen omdat de bodemrechter geen enkele uitspraak had gedaan over de beslissing genomen in kort geding die de dwangsom had opgelegd.
Nadat de rechter in graad van beroep het lasterlijk karakter van het filmpje weerhield, stelde de rechter in beroep vast dat er slechts twee vaststellingen gebeurd werden gedaan door de gerechtsdeurwaarder, namelijk een vaststelling op 16 maart 2015 en een vaststelling op 25 maart 2015, waaruit bleek dat de filmpjes op die datum zichtbaar waren op het internet.
De rechter stelde dat het bewijs niet geleverd werd dat het filmpje alle uren waarvoor de dwangsom werd verbeurdverklaard wel degelijk online stonden. Er werden immers tussen de twee vaststellingen geen tussentijdse vaststellingen gedaan.
De beroepsrechter bevestigt dat er van een schuldeiser niet verwacht kan worden dat deze elk uur de overtreding laat vaststellen, maar voegt hieraan toe dat twee vaststellingen gedurende drie maanden zonder tussentijds contact onvoldoende zijn om aan te nemen dat het filmpje drie maanden onafgebroken te zien was.
Derhalve werd de dwangsom slechts verbeurd tot een bedrag van € 10.000.