Artikel 1401, 5° BW maakt dat de zogeheten “lidmaatschapsrechten” van de aandelen van de BVBA T.P. eigen zijn, terwijl de vermogenswaarde in de huwelijksgemeenschap P.-W. is gevallen. De start van de artsenpraktijk en de oprichting van de vennootschap hebben tijdens het huwelijk plaatsgevonden.
De lidmaatschapsrechten zijn kwalitatieve rechten verbonden aan de persoon van de aandeelhouder. Het betreft alle rechten die een vennoot kan doen gelden ten aanzien van de vennootschap krachtens de wet of de statuten en die mede de besluitvorming in de schoot van de algemene vergadering bepalen. Zij kunnen worden beschouwd als een eigen goed sui generis.
De vermogensrechten daarentegen zijn de eigendomsrechten op het provenu van die lidmaatschapsrechten. Zij behelzen vorderingen tegen de vennootschap die in zekere zin de financiële gevolgen of patrimoniale voordelen van de uitoefening van de lidmaatschapsrechten uitmaken.
Het eigen karakter van de lidmaatschapsrechten is de enige toegeving die de huwelijksgemeenschap dan wel de echtgenoot-niet-vennoot moet dulden. De economische eigenaar van de aandelen blijft immers de gemeenschap. Die kan aanspraak maken op alle andere prerogatieven gekoppeld aan het eigendomsrecht.
Het eigen karakter van de lidmaatschapsrechten, dat definitief is en dat ook dient te worden nageleefd na de echtscheiding, staat de zakenrechtelijke toebedeling van de aandelen aan de echtgenoot-niet-vennoot in de weg.
Het boekhoudkundige eigen vermogen van de vennootschap ten tijde van de verdeling (aan de hand van de meest recente boekhoudkundige elementen) moet worden opgenomen onder de activa van de gewezen huwelijksgemeenschap, zij het met toebedeling in de kavel van de partij die over de lidmaatschapsrechten beschikt, zo nodig mits opleg
Uit de artikelen 577-2, § 2 en 8, 890 en 1427 BW volgt dat, bij de verdeling, de waarde van de goederen die tijdens de werking van het huwelijksvermogensstelsel behoorden tot de huwelijksgemeenschap van de echtgenoten en die ten tijde van de verdeling afhangen van de ingevolge de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel tussen hen ontstane post-communautaire onverdeeldheid, moet worden bepaald ten tijde van de verdeling.
De in artikel 1278, tweede lid Ger.W. bedoelde retroactieve werking van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel behelst enkel de staat/samenstelling van het huwelijksvermogen en niet de waardering van de goederen.
Een aanspraak van de partij die titularis is van de lidmaatschapsrechten op een vergoeding van de gewezen huwelijksgemeenschap omwille van de inbreng van een praktijk van een vrij beroeper ( te dezen een artsenpraktijk) in de vennootschap, dient afgewezen indien niet blijkt dat die inbreng meer was dan een louter boekhoudkundige operatie. Dit is des temeer zo wanneer ingebrachte vermogenselementen (materialen en goodwill) dateren van tijdens het huwelijk en (derhalve) een gemeenschappelijk karakter hebben.
De ten titel van spaarverrichting lopende groepsverzekeringen behoren tot de gewezen huwelijksgemeenschap althans ten belope van de nettowaarde ten tijde van de verdeling, rekening houdende met de tot op het tijdstip van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel (wettelijk stelsel) met gemeenschapsgelden betaalde premies.
Naarmate de opbouw van de groepsverzekeringen (bij wijze van spaarverrichting) gebeurde tijdens de werking van de huwelijksgemeenschap is de vermogenswaarde ervan gemeenschappelijk.
Dat de premiebetalingen gebeurden door hetzij door de ene dan wel door de andere partij is op zich niet cruciaal: punt is de bedoelde spaarverrichting ten titel van aanvullend inkomen.
Aannemen dat de aanspraken met betrekking tot de groepsverzekering (met uitbetaling bij het bereiken van de pensioenleeftijd) tot de gewezen huwelijksgemeenschap P.-W. behoren, althans in voormelde mate van opbouw tijdens de werking ervan heeft tot gevolg dat de vermogenswaarde van deze groepsverzekering moet worden verdeeld bij de vereffening-verdeling na echtscheiding.
Daarbij moet de nettowaarde van het kapitaal van de groepsverzekering op de datum van de effectieve verdeling in aanmerking worden genomen: dit is de waarde na aftrek van de RIZIV-bijdragen en andere bijzondere bijdragen en belastingen, zij het enkel rekening houdende met de tot op het tijdstip van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel middels gemeenschapsgelden betaalde premies. Daarbij kan, zoals reeds aangegeven, enkel rekening worden gehouden met de opbouw van de groepsverzekering tot op de datum van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel, maar is wel actualisering aangewezen ten tijde van de verdeling, gelet op artikel 890 BW. De actuele aangroei van de nettowaarde van het kapitaal van de groepsverzekering moet ten tijde van de verdeling worden bekeken.