Wanneer een echtgenoot afbetalingen verricht van een hypothecaire lening voor een onroerend goed waarvan de andere echtgenoot exclusieve eigenaar is, heeft de echtgenoot die de betalingen heeft uitgevoerd recht op vergoeding.
Gelden op bankrekeningen die enkel op naam van één echtgenoot staan in een stelsel van scheiding van goederen, worden vermoed eigen te zin aan de betreffende titularis. Wanneer op deze rekening - naast de beroepsinkomsten, die alleszins eigen zijn in een stelsel van scheiding van goederen - eveneens kindergelden worden gestort, impliceert dit niet dat hierdoor deze bankrekening gemeenschappelijk wordt of het eigen karakter zou verliezen.
Er bestaat immers geen opslorpende functie van enig onverdeeld vermogen ten nadele van de eigen vermogens van de respectievelijke echtgenoten. Het storten van kindergelden die op zich onverdeeld zijn, op de eigen rekening van een echtgenoot is niet van aard om de andere gelden op die rekening eveneens onverdeeld te maken.
Het feit dat een echtgenoot de hypothecaire lening aangegaan voor de aanschaf van een vastgoed van de andere mee heeft ondertekend als ontlener en niet als borg verandert niets aan het recht op vergoeding.
Zelfs als mede-ontlener kan deze echtgenoot de recuperatie van de door diens mee afbetaalde hypothecaire aflossingen vorderen (art. 1216 BW). In de interne vermogensrechtelijke verhouding tot de echtgenoot eigenaar wordt de echtgenoot mede-ontlener dan ook gelijkgesteld met een borg, aangezien de lening gebeurde voor een onroerend goed dat in exclusieve eigendom toebehoorde aan de andere echtgenoot.
Het feit dat de betreffende woning fungeerde als gezinswoning, doet hieraan geen afbreuk.
Financieringen van een substantiële omvang die betrekking hebben op een onroerend goed waarvan het eigendomsrecht exclusief toebehoort aan de andere echtgenoot, voldoen niet aan de kwalificatie "bijdragen in de lasten van de huishouding, waarop het (weerlegbare) vermoeden van verrekening als opgenomen in het huwelijkscontract van toepassing zou zijn.