Art. 2279, eerste lid Oud BW bepaalt dat het bezit als titel geldt met betrekking tot roerende goederen. Dit geldt evenwel enkel als bezit te goeder trouw is. Het komt dus aan de ware eigenaar toe om aan te tonen dat die bepaling niet van toepassing is omdat het bezit door kwade trouw is aangetast.
Voor de goede trouw van art. 2279, eerste lid Oud BW is vereist dat de derde niet wist en niet behoorde te weten dat zijn verkoper geen eigenaar was of dat hij beschikkingsonbevoegd was. Als de derde te kwader trouw is, leidt dit ertoe dat de eigenaar zijn goed in natura kan revindiceren.
Bij de invulling van het begrip «goede trouw» in het kader van art. 2279 Oud BW lijkt het verantwoord om van een beroepsverkoper van wagens te vragen dat hij de oorspronkelijke aankoopfactuur van een bij hem te koop aangeboden wagen opvraagt. Die redenering is volledig gelijklopend aan de vraag of een beroepsverkoper al dan niet medeplichtig is aan contractbreuk bij de aankoop van een gefinancierde wagen.
Van een zorgvuldig en voorzichtig handelaar in tweedehandsvoertuigen, die zich per definitie beweegt op een markt waarop veel gefraudeerd wordt, mag worden verwacht dat hij de herkomst van de wagen nagaat alvorens de koop te sluiten.
Op een beroepshandelaar in tweedehandsvoertuigen rust in zijn relatie met de verkoper van een tweedehandsvoertuig een bijzondere onderzoeksplicht. Een autohandelaar moet de eigendomstitel van het voertuig controleren en nagaan of het voertuig niet werd aangekocht door een financiering met eigendomsvoorbehoud. Op een beroepshandelaar in tweedehandsvoertuigen rust de bijzondere verplichting, niet alleen om zich de verkoopfactuur van het voertuig te doen voorleggen, doch eveneens de verplichting om de voorgelegde factuur aan een summier onderzoek te onderwerpen en zodoende op haar authenticiteit te controleren.
Het feit dat het inschrijvingsbewijs van het voertuig op naam staat van de verkoper, doet daar geen afbreuk aan aangezien de aanvraag tot inschrijving zowel door de eigenaar als de gebruiker van het voertuig kan gebeuren (zie art. 10 van het KB van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen). Het inschrijvingsbewijs houdt geen bewijs van eigendom in.
De beroepsverkoper mag zich niet tevreden stellen met de loutere verklaring van de verkoper dat de verkochte zaak «vrij en onbelast» is.
De beroepshandelaar in tweedehandsvoertuigen moet op de hoogte zijn dat het loutere feit dat het inschrijvingsbewijs en de andere technische attesten of verzekeringsdocumenten van het voertuig op naam staan van een burger geen bewijs inhouden van het feit dat hij eigenaar was van dat voertuig.
Het kentekenbewijs vermeldt trouwens letterlijk: «Dit kentekenbewijs is geen eigendomsbewijs van het voertuig» (stuk 5 van J.).
Een beroepsverkoper heeft een bijzondere onderzoeksplicht en dient de eigendomstitel van het voertuig te controleren. Hij moest zich niet alleen de aankoopfactuur van het voertuig laten voorleggen, maar heeft ook de verplichting om de voorgelegde factuur aan een summier onderzoek te onderwerpen en zodoende op haar authenticiteit te controleren.