De vermelding van de breedte van een buurtweg in de atlas der buurtwegen heeft alleen maar rechtsgevolgen voor de daarin vermelde breedte en niet voor de ruimere breedte waarvoor die weg wordt gebruikt. Een recht van overgang over een privé eigendom als erfdienstbaarheid tot openbaar nut ten behoeve van de inwoners van de gemeente van alle belanghebbenden kan worden verkregen door een dertigjarig, voortdurend en onafgebroken openbaar en niet dubbelzinnig gebruik van een strook grond door iedereen, voor het openbaar verkeer, mits het gebruik geschiedt met de bedoeling de strook als zodanig te gebruiken en niet berust op een enkel gedogen van de eigenaar van het goed waarop de overgang uitgeoefend wordt”.
Een vermelding in die Atlas betreft derhalve volgens vaststaande rechtsleer en rechtspraak een louter administratieve melding die soms wel nuttig kan zijn om de toepassing van de wet van 10 april 1841 te verkrijgen voor vestiging van buurtwegen en kortere verjaringstermijnen, maar niets meer.
De niet-vermelding in die Atlas doet dan ook geen afbreuk aan het recht van een gemeente om door middel van een dertigjarig ongestoord deugdelijk buurtgebruiksrecht alsnog aan te tonen en te bewijzen dat over het perceel van een particulier, en welke grond of bedding alsdan nog steeds zijn eigendom blijft, wel degelijk een buurtschappelijke erfdienstbaarheid van overgang ontstaan is en van toepassing is.
De verjaring waarover eventueel met betrekking tot dit soort rechten sprake kan zijn betreft geen verkrijgende verjaring van de eigenlijke eigendomsrechten van die wegenis of bedding zelf, maar enkel de verkrijgende verjaring van de doorgangs- of overgangsrechten, m.a.w. de doorgangserfdienstbaarheid in het voordeel van het publiek dat rond die wegenis woont en er gebruik van maakt en wenst van te blijven maken.
Dit betreft een vordering over het bestaan van gebruiksrechten gedurende dertig jaar door de gemeente en het publiek (fietsers, voetgangers, enkele auto’s of gemotoriseerde vervoermiddelen van rechtstreeks aangelanden) en niet over dertigjarige gedragingen door de gemeente als eigenaar van de grond zelf. Er wordt m.a.w. een last gelegd op een privé-erf in het voordeel van de publieke overheid, zelfs in te roepen ook door iemand die er “ut singuli” gebruik van maakt.
De grond zelf blijft in eigendom toebehoren aan de particulier, zodat de kwalificatie “private eigendom” eigenlijk wel kan behouden blijven. Het is enkel het doorgangs- of overgangsrecht dat publiek is. Een buurtweg kan m.a.w. gevestigd worden ofwel door toepassing van de wet van 10 april 1841 ofwel door een vonnis tot vestiging van een recht van overgang over een particuliere eigendom als erfdienstbaarheid tot openbaar nut .
De rechtbank dient dan an sich de erfdienstbaarheid niet te vestigen, maar eerder te “bevestigen" in een declaratief vonnis dat deze toestand zo reeds meer dan dertig jaar is en dan ook zo gerespecteerd moet blijven.
Het moet een gebruik betreffen door een hele wijk (m.a.w. het publiek) en niet enkel door aangelanden. Een publiek gebruik dat sinds mensenheugenis bestaat (conform de voorgeschreven verjaringstermijn uiteraard) kan m.a.w. dit gebruiksrecht van overgang vestigen.
Een ondubbelzinnig gebruik gedurende dertig jaar door de gemeenschap, waarbij een louter gedogen niet volstaat, maar er een duidelijke bedoeling is de strook voor het openbaar verkeer te willen gebruiken is absoluut noodzakelijk. De kwalificatie van dit recht is een recht sui generis (R. Derine, F. Van Neste en H. Vandenberghe, Zakenrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, V, Deel II-A, Antwerpen, Story-Scentia, 1984, p. 697).
De gemeente zal ook maar datgene verkrijgen wat door het publiek effectief werd gebruikt (Vred. Wervik 5 mei 1998, RW 1999-2000, 620).
En doordat de erfdienstbaarheid verkregen is door verjaring, is de omvang beperkt tot dat gebruik (tantum prescriptum, quantum possessum).