Echtscheidingsovereenkomsten behelzen een alomvattend vergelijk met het karakter van een dading. Het is een geheel van geven en nemen, waarbij enerzijds de zogeheten regelingsakte (in de zin van art. 1287 Ger.W.) en anderzijds de familierechtelijke overeenkomst (in de zin van art. 1288 Ger.W.) hand in hand gaan. Het ene kan moeilijk worden gezien zonder het andere, wat evengoed geldt voor de onderdelen binnenin.
Een EOT heeft een bijzondere aard en strekking wat maakt dat zij aposteriori moeilijk kan worden aangevochten.
Bij het sluiten ervan verdisconteren de contractspartijen sowieso de risico's van dwaling en benadeling. Het verbintenissenrecht geldt maar wordt gestuurd ingevolge het sui generis karakter van de EOT-overeenkomsten.
Noch het karakter van dading noch de bijzondere aard en strekking ervan gelet op de echtscheidingscontext staan eraan in de weg dat, in geval van (bewezen) wanprestatie, de ene ex-echtgenoot de exceptie van niet-nakoming kan inroepen om op die manier de nakoming van eigen verbintenissen op te schorten.
Het verbintenissenrecht speelt derwijze dat sanctiemechanismen voor wanprestatie evengoed spelen, inzonderheid de exceptie van niet-nakoming en de ontbinding gebeurlijk met schadevergoeding.
De exceptie van niet-nakoming laat de contractspartij bij een wederkerige contract toe, in geval van wanprestatie van de wederpartij, de nakoming van eigen verbintenissen (tijdelijk) op te schorten.
De (gebeurlijk a posteriori in rechte te toetsen) toepassingsvoorwaarden zijn de volgende:
• de schuldenaar die de exceptie inroept, is zelf schuldeiser van een zekere (maar daarom niet effen) schuldvordering, die als eerste opeisbaar wordt, derwijze dat de schuldenaar die de exceptie inroept niet zelf de verplichting had eerst te presteren;
• de schuldenaar die de exceptie inroept, moet aantonen dat de wederpartij in wanprestatie verkeert wat betreft verbintenissen met betrekking tot dezelfde overeenkomst (waarbij een ingebrekestelling hoort met opgave van de wanprestatie en aankondiging van de bedoelde exceptie);
• de schuldenaar die de exceptie inroept, moet zowel subjectief te goeder trouw zijn (wat betekent dat de schuldenaar die de exceptie inroept niet zelf aan de basis mag liggen van de wanprestatie van de wederpartij) als objectief te goeder trouw (wat betekent dat er een evenwicht is tussen enerzijds de wanprestatie en het eruit voortvloeiende nadeel en anderzijds de exceptie en het eruit voortvloeiende nadeel).