Feitelijke samenwonenden dragen de facto gezamenlijk bij tot de huishouding en de bijhorende huishoudkosten. Zo gebeurt het vaak dat de ene bepaalde kosten voor de andere betaalt die als een bijdrage in de huishouding kunnen worden aanzien. Wanneer de ene samenwonende meebetaalt in de afbetaling van de autolening op naam van de andere partner dient dit aanzien als normale bijdrage in de lasten van de samenwoning. Wanneer de samenwoning wordt beëindigt kunnen deze sommen niet worden teruggevorderd.
In tegenstelling tot het huwelijk en de wettelijke samenwoning bestaat er geen statuut met rechten en plichten voor partners die louter feitelijk samenwonen. Zowel wat hun persoonlijke verhouding betreft als wat hun vermogensrechtelijke verhouding betreft speelt, bij gebrek aan specifieke contractuele regelingen, zonder meer het (aanvullende) gemene recht. Zij kiezen voor een niet-geïnstitutionaliseerde samenlevingsvorm met alle vrijheid, risico’s en gevolgen van dien.
Tijdens de feitelijke samenwoning leggen de partners in onderling overleg een welbepaald bestedingspatroon aan de dag, waarbij het feitelijke gezin diverse huishoudelijke en aanverwante schulden moet dragen. Men mag van de partners verwachten dat zij, op basis van een tussen hen verondersteld solidariteitsgevoel, elk naar best vermogen en in verhouding tot hun financiële middelen bijdragen in de dagelijkse kosten. De vrijwillige uitvoering van deze natuurlijke verbintenis om bij te dragen in de lasten van het feitelijke gezin, zal latere vergoedingsaanspraken op dit stuk verhinderen.
In zoverre kan een vordering tot terugbetaling van een gebeurlijke geldelijke meerinbreng niet slagen, zelfs al zou een duidelijk onevenwicht in de respectieve bijdragen voorliggen. Een dergelijke vordering maakt enkel kans indien wordt bewezen dat de bedoelde (meer)uitgaven, gelet op het consumptiepatroon van de partners, de normale lasten van de feitelijke samenwoning hebben overschreden (zie dienaangaande bv. ook Gent 12 februari 2015, T.Not. 2015, 851; Gent 5 maart 2015, TBBR 2016, 96, noot F. Deguel).
In zoverre moet voorts worden aangenomen dat de verarming van de ene partner de verrijking van de andere partner meebrengt en omgekeerd. De wederzijdse verarming en verrijking zijn gelinkt aan de affectieve relatie die hen verenigt en de noodzaak om het gewilde samenleven te bestendigen. Een vordering tot recuperatie onderstelt het bewijs dat de ene partner zich disproportioneel heeft verarmd ten voordele van de andere partner terwijl veeleer zijn inkomsten werden aangewend bij uitgaven voor de lasten van de feitelijke samenwoning. Een dergelijke vordering wordt vaak tegengesproken doordat de andere partner zijn inkomsten evenmin (exclusief) voor zichzelf heeft gehouden.