Hof van Cassatie 21/05/2019, RW 2019-2020,664SamenvattingDe rechter kan de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen uitspreken als straf voor het bewezen verklaarde misdrijf dat die vermogensvoordelen heeft voortgebracht, ongeacht het voordeel dat de beklaagde uit dat misdrijf heeft gehaald of de bestemming die hij later aan de vermogensvoordelen heeft gegeven. Het feit dat een uitgavenbesparing ingevolge een misdrijf van belastingontduiking nadien het voorwerp uitmaakt van een belastingaanslag, ontneemt aan die besparing niet het karakter van een uit dat misdrijf verkregen vermogensvoordeel en belet de strafrechter bijgevolg niet het bedrag van die besparing verbeurd te verklaren op grond van de artt. 42, 3
o of 43
bis, tweede lid Sw.
Tekst arrest
AR nr. P.19.0104.N
B.D.GW en J.P.G.P.V. t/ Belgische Staat, FOD Financiën
I. Rechtspleging voor het Hof
De cassatieberoepen zijn gericht tegen een arrest van het Hof van Beroep te Gent, correctionele kamer, van 16 januari 2019.
...
II. Beslissing van het Hof
Beoordeling
...
Eerste middel
2. Het middel voert schending aan van de artt. 6 en 8 EVRM, art. 149 Gw., art. 32 Voorafgaande Titel Sv. en art. 13 van de wet van 9 december 2004 betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van Strafvordering (hierna «Wet Rechtshulp»), alsmede miskenning van het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging.
...
Tweede onderdeel
5. Het onderdeel voert aan dat het arrest ten onrechte het verweer van de eisers verwerpt dat de door de BBI van de Duitse fiscus ontvangen informatie moet worden geweerd omdat op grond van de beschikbare gegevens niet is uit te maken of die informatie regelmatig is vergaard; de rechter moet nagaan of het recht op een eerlijk proces in zijn geheel wordt geschaad door onregelmatig verkregen inlichtingen; de betrokken inlichtingen, waarover de eisers nooit enig verweer hebben kunnen voeren, zijn als grondslag gebruikt voor het verkrijgen van de visitatiemachtiging en vervolgens om het rechtshulpverzoek erop te baseren, zodat het recht op een eerlijk proces van de eisers is miskend; bovendien kan krachtens de artt. 6 en 8 EVRM in de strafprocedure geen gebruik worden gemaakt van informatie die is verkregen met miskenning van de privacy; evenmin kan de administratie gebruik maken van inlichtingen die zijn verkregen door middelen die de wet niet toelaat.
6. Geen enkele wets- of verdragsbepaling noch enig algemeen rechtsbeginsel verzet zich ertegen dat informatie louter in aanmerking wordt genomen als inlichting die het mogelijk maakt het onderzoek in een bepaalde richting te oriënteren en vervolgens op autonome wijze bewijzen te verzamelen, voor zover niet aannemelijk wordt gemaakt dat dit op onregelmatige wijze is geschied.
7. Wanneer een partij aanvoert dat dergelijke inlichtingen op onregelmatige wijze zijn verkregen, dient zij dit aannemelijk te maken op een wijze die het niveau van een loutere bewering overstijgt. De rechter oordeelt onaantastbaar of die partij haar aanvoering geloofwaardig maakt.
In zoverre het onderdeel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht.
8. Het arrest oordeelt dat het verweer van de eisers over de onregelmatigheid van de verkregen inlichtingen speculatief is en meer bepaald dat «[de eisers] in casu geenszins aannemelijk maken, op een wijze die het niveau van een loutere bewering overstijgt, dat de kwestieuze inlichtingen initieel onrechtmatig werden verkregen en/of nadien onregelmatig werden overgemaakt. Het is weliswaar correct dat er slechts schaarse achtergrondinformatie beschikbaar is, maar uit de briefwisseling met de BBI blijkt in ieder geval dat de informatie-uitwisseling gebeurde via de officiële instantie van de Duitse belastingadministratie (met expliciete verwijzing naar de richtlijn 77/799/E.E.G. van 19 december 1977 en art. 26 van het Belgisch-Duits dubbelbelastingverdrag van 11 april 1967). De onregelmatige overmaking door de Duitse fiscale overheid aan de Belgische fiscale overheid – of nog via het geëigende kanaal – is alsdan geenszins plausibel gemaakt en er is ook niet de minste indicatie dat de Duitse overheid die inlichtingen voorafgaandelijk zelf onrechtmatig heeft verworven.» Het arrest dat aldus op grond van gegevens van het strafdossier het verweer van de eisers over de onregelmatigheid van de inlichtingen verwerpt, verantwoordt de beslissing naar recht.
In zoverre kan het onderdeel niet worden aangenomen.
9. Voor het overige is het onderdeel afgeleid uit de onjuiste aanvoering dat de inlichtingen onregelmatig zijn en is het niet ontvankelijk).
...
Tweede middel
13. Het middel voert schending aan van art. 4 Zevende Aanvullend Protocol EVRM, art. 14.7 IVBPR en art. 149 Gw., alsmede miskenning van het non bis in idem-beginsel: het arrest oordeelt dat een cumul van belastingheffing en verbeurdverklaring het non bis in idem-beginsel niet miskent; wanneer het misdrijf erin bestaat dat bepaalde inkomsten uit een legale activiteit niet worden aangegeven, kan de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen niet worden toegepast omdat het vermogensvoordeel dat overeenstemt met het bedrag van de ontdoken heffing voortvloeit uit het misdrijf van niet-aangifte en dit wordt rechtgezet zodra de fiscus na ontdekking van de feiten overgaat tot vestiging en invordering van de belasting; de redenen van het arrest vormen geen antwoord op dit verweer.
14. De verhoging van het globale vermogen van een persoon, die voortkomt uit het misdrijf waardoor hij zijn fiscale uitgaven bedrieglijk vermindert, is een vermogensvoordeel bedoeld in art. 42, 3o Sw.
15. De vestiging en invordering van een belasting maken het voorwerp uit van een administratieve procedure in het kader waarvan de belastingadministratie de betaling van wettelijk verschuldigde belastingen nastreeft. Dit is geen strafprocedure. Een belasting is evenmin een straf. Bijgevolg is het non bis in idem-beginsel daarop niet van toepassing.
16. De rechter kan de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen uitspreken als straf voor het bewezen verklaarde misdrijf dat die vermogensvoordelen heeft voortgebracht, ongeacht het voordeel dat de beklaagde uit dat misdrijf heeft gehaald of de bestemming die hij later aan de vermogensvoordelen heeft gegeven.
17. Het gegeven dat een uitgavenbesparing ingevolge een misdrijf van belastingontduiking nadien het voorwerp uitmaakt van een belastingaanslag, ontneemt aan die besparing niet het karakter van een uit dat misdrijf verkregen vermogensvoordeel en belet de strafrechter derhalve niet het bedrag van die besparing verbeurd te verklaren op grond van de artt. 42, 3o of 43bis, tweede lid Sw.
18. In zoverre het middel uitgaat van andere rechtsopvattingen, faalt het naar recht.
19. Het arrest oordeelt dat:
– de huidige strafprocedure de fiscale invorderingsprocedure voorafging;
– de eisers de fiscale schuld vervat in de akkoordverklaringen op heden nog niet hebben vereffend;
– er in de taxaties geen gewag wordt gemaakt van belastingverhogingen of geldboetes, omdat rekening is gehouden met de impact van de strafzaak, zodat dubbele bestraffing geenszins aan de orde is;
– zelfs in geval van belastingverhoging, die hier niet is toegepast, de fiscaal-administratieve procedure een andere finaliteit heeft dan de strafprocedure en de beide procedures naast elkaar kunnen bestaan, zonder dat het non bis in idem-beginsel per definitie wordt miskend;
– het hof van beroep het noodzakelijk acht de verbeurdverklaring, ook al is zij facultatief, op te leggen omdat het maatschappelijk totaal onaanvaardbaar zou zijn de eisers in het bezit te laten van de wederrechtelijk gerealiseerde vermogensvoordelen.
Aldus beantwoordt het arrest het verweer van de eisers en verantwoordt het de beslissing naar recht.
In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.
Derde middel
20. Het middel voert schending aan van art. 6 EVRM, art. 149 Gw. en art. 450, eerste lid WIB92: het arrest veroordeelt de eiser 2 wegens het misdrijf fiscale valsheid in geschrifte, voorwerp van de telastlegging A, omdat hij een attest op naam van (...)-bank heeft opgesteld en aan de fiscus heeft meegedeeld, waarin de bank beweert dat de eiser 2 geen titularis is van twee rekeningen; dit betreft echter geen geschrift dat zich opdringt aan het openbaar vertrouwen, maar wel een gegeven dat kon en moest worden gecontroleerd door de verweerder en het openbaar ministerie; dat laatste had alle mogelijkheden om via het verstuurde rechtshulpverzoek dit geschrift op zijn waarachtigheid te controleren.
21. Het misdrijf valsheid in geschrifte als bedoeld in art. 450 WIB92 bestaat erin in een door de wet beschermd geschrift, met het in die bepaling vereiste opzet, de waarheid te vermommen op een bij de wet bepaalde wijze, terwijl hieruit een nadeel kan ontstaan.
22. Een door de wet beschermd geschrift is een geschrift dat in zekere mate tot bewijs kan strekken, dit is zich aan het openbare vertrouwen opdringt, zodat de overheid of particulieren die ervan kennis nemen of aan wie het wordt voorgelegd, overtuigd kunnen zijn van de waarachtigheid van de rechtshandeling of van het rechtsfeit in dat geschrift vastgelegd of gerechtigd kunnen zijn daaraan geloof te hechten.
23. Een geschrift van een bankinstelling waarin is vermeld dat een belastingplichtige geen rekening bij die instelling heeft en dat wordt voorgelegd aan de belastingadministratie, voor wie het in de regel onmogelijk is om dat geschrift onmiddellijk op zijn echtheid te controleren, strekt in zekere mate tot bewijs van wat erin wordt vermeld of vastgesteld.
De omstandigheid dat het openbaar ministerie of de belastingadministratie nadien bij controle heeft kunnen vaststellen dat het voorgelegde document vals is, belet de rechter niet te oordelen dat het een strafrechtelijk beschermd geschrift is.
In zoverre het middel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt naar recht.
24. Het arrest oordeelt: «Deze door [de eiser 2] vervalste brief werd daarenboven gebruikt door hem formeel aan de fiscus te bezorgen met de betrachting in fiscale zaken gevolgen te sorteren, zich zodoende opdringend aan het openbaar vertrouwen. Het controlecriterium waarop hij zich beroept, kan in casu geen toepassing vinden. Het betreft immers een stuk uitgaande van een derde, meer bepaald een financiële instelling met zetel in Luxemburg, waarvan de controle door de fiscus in het kader van het gangbare rechtsverkeer – indien al haalbaar – feitelijk niet verwacht kon worden. De systematische controle zonder uitzondering van ieder extern particulier stuk (hier in de vorm van formele attestering door een bankinstelling) dat door een belastingplichtige wordt voorgelegd, is immers onmogelijk, zodat de fiscus genoodzaakt was het geschrift te vertrouwen.» Aldus verantwoordt het arrest de beslissing naar recht.
In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.