Overeenkomstig artikel 170 van het Koninklijk Besluit van 25 oktober 1991 houdende de werkloosheidsreglementering kan de terugvordering van de onrechtmatig betaalde sommen worden bevolen door de directeur van de gewestelijke werkloosheidsdienst. Bij gebreke aan minnelijke terugbetaling maakt de directeur het dossier van de ‘weerspannige' schuldenaar over aan het bestuur registratie en domeinen. De door het bestuur registratie en domeinen in te stellen vervolgingen gebeuren op dezelfde wijze als voor het invorderen van de registratierechten.
Overeenkomstig artikel 220 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten is de eerste akte van vervolging een dwangschrift dat uitgevaardigd wordt door de gewestelijk directeur van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen en dat bij gerechtsdeurwaardersexploot wordt betekend.
Overeenkomstig 2244 van het Burgerlijk Wetboek wordt de verjaring gestuit door een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling of een beslag, betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen. Een fiscaal dwangbevel maakt een bevel tot betaling uit in de zin van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek
In casu wordt echter geen dergelijk fiscaal dwangbevel voorgelegd. Ondervraagd ter zitting bevestigt de raadsman van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat een dergelijk document niet kan voorgelegd worden omdat de dossiers slechts gedurende vijf jaar bewaard worden, en dat het enige gegeven waarover de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening beschikt het feit is dat het bestuur registratie en domeinen hem een betaling heeft overgemaakt op 10 juli 2002. Indien in de regel kan aangenomen worden dat het bestuur registratie en domeinen, wanneer het gevat wordt door een vraag tot uitvoering, een dwangbevel betekent, dient het bewijs van een dergelijk dwangbevel voorgelegd te worden wanneer de schuldenaar, zoals hij doet, het bestaan van dit dwangbevel betwist.
Bovendien, en vooral, is in de voorliggende betwisting totaal onbekend wanneer het dwangbevel uitgevaardigd werd. Het is niet omdat in 2002 een betaling bekomen werd door het bestuur registratie en domeinen dat ook in dat jaar een dwangbevel of een beslag betekend werd. Het is perfect mogelijk dat de betaling, die in 2002 tussenkwam, het gevolg is van een dwangbevel of een beslag dat betekend werd op het ogenblik dat de tussenkomst gevraagd werd van het bestuur registratie en domeinen, te weten in de loop van het jaar 1996. De betekening van een dwangbevel of van een beslag op dat ogenblik heeft geen invloed op de verjaring die later ingetreden is.
Overeenkomstig artikel 2248 van het Burgerlijk Wetboek stuit de erkenning van het recht, gedaan door de schuldenaar of door de bezitter, de verjaring. De ratio legis van deze bepaling is dat het geen zin heeft de schuldeiser te verplichten zijn rechten jegens de schuldenaar binnen een korte tijdspanne uit te oefenen, wanneer de schuldenaar zijn schuld erkent.
Indien algemeen aangenomen wordt dat de schulderkenning niet noodzakelijk expliciet moet gebeuren, maar ook impliciet kan plaatsvinden, dan is het nochtans niet betwist dat er slechts dan sprake kan zijn van een schulderkenning wanneer de schulderkenning zeker is.
De schulderkenning moet bovendien uitgaan van de schuldenaar en kan niet uitgaan van een derde en vooral ze moet vrijwillig zijn.
Dit houdt in dat een gedwongen betaling, in gevolge een gerechtelijke veroordeling, nooit als een schulderkenning kan beschouwd worden, die de verjaring stuit.
Aldus kan de betaling, die in het kader van een gedwongen uitvoering bekomen werd door een beslag (of op een andere wijze), niet als een schulderkenning aanzien worden. Die schulderkenning kan ook niet voortvloeien uit het feit dat de schuldenaar geen verzet heeft aangetekend tegen een inhouding.